kort. Eierstok gesteeld, 4 - 5 - (zelden 2—3-)hokkig;
stijl meestal duidelijk ontwikkeld, afvallend; stempel stomp,
gaaf of 2—3-lobbig; eitjes 2 in elk hokje, naast of boven
elkander. Bes klein, eirond, langwerpig of kogelvormig,
2—5-hokkig. Zaden langwerpig; zaadhuid vliezig; zaadlobben
gelijk, plat-bol.
Ongedoornde heesters of boomen. Bladeren oneven-
gevind meestal afvallend; blaadjes vliezig. Bloemen klein,
in eindelingsche of okselstandige bijschermen, pluimen of
losse trossen.
Aantal soorten 1 4 , voornamelijk in tropisch Azië, m e t eenige
weinige in Afrika en Au stralië; 3—4 in Nederlandsch Indië. Tot
dit g e slacht rek en en Bentham en Hooker obk Cookia Sonn. (C.
punctata Retz).
15. L Ü V U N G A Ham.
Kelk napvormig, gaaf of onduidelijk 4—^6 -lobbig. Bloembladen
4—5, vrij, lijnvormig-langwerpig, dik, in den knop
dakpanswijze dekkend. Meeldraden 8 of 10, ingeplant om
eene nap- of ringvormige of verlengde schijf; helmdra-
den al of niet gelijk, lijn-priemvormig, vrij of van onderen
vergroeid; helmknoppen lijnvormig of lijnvormig-
langwerpig. Eierstok 2-B4-hokkig; stijl dik, afvallend;
stempel knop vormig; in elk hokje 2 eitjes, boven elkander.
Bes groot, ellipsvormig met eene dikke schil, 2 - 3 -
zadig. Zaden groot, eivormig; zaadhuid vliezig, geaderd;
zaadlobben gelijk, langwerpig, vleezig.
Onbehaarde, klimmende heesters, meestal met okselstandige
doorns. Bladeren 3-tallig; blaadjes lederachtig;
geheel gaaf. Bloemen in okselstandige, tot bundels of
pluimen vereenigde trossen.
Omstreeks 4 soorten, in tropisch Azië, w aarvan 2 of 3 in Nederlandsch
Indië. Volgens Oliver in Journ. of Linn. Roe. V, Suppl.
p. 4 4 , werd ééne van deze, L, eleutherandra Dalz., door Bujme
to t h e t g eslacht Triphasia Lour. geb rach t. (T. sarmentosa BI.)
16. PA RAMIG rNYA Wight.
Kelk napyormig of klein en 4—5-lobbig. Bloembladen
4—5, vrij, in den knop dakpanswijze dekkend of zelden
ineengevouwen-klepswijze aaneensluitend. Meeldraden
8—1 0 , om eene zuil vormige schijf ingeplant; helmdraden
vrij, lijnvormig, gelijk, of min of meer ongelijk; helmknoppen
lijnvormig-langwerpig. Eierstok 3—5-hokkig; stijl
verlengd, afvallend; 1 of 2 eitjes in elk hokje, in het
laatste geval schuin boven elkander. Bes eivormig of min
of meer kogelvormig, vaak aan de basis versmald, 1 - 5 -
zadig; schil dik. Zaden groot, langwerpig, sterk zijdelings
samengedrukt; zaadhuid vliezig; zaadlobben vlee-
zig, gelijk.
Recht opstaande of klimmende heesters, ongedoornd of
met okselstandige doorns. Bladeren éénbladig-gevind,
vaak met onduidelijke geleding, geheel gaafrandig, min
of meer lederachtig, blijvend. Bloemen vrij groot, oksel-
standig, alleen of in bundels.
Aantal soorten 6 of 7, in tropisch Azië, w aarvan 3 of 4 in Nederlandsch
Indië.
17. A T A L A N T IA Correa.
Kelk 3—5-lobbig of -deelig, zelden onregelmatig splijtende.
Bloembladen 3—5, vrij of met de meeldraden vergroeid
tot eene buis, in den knop dakpanswijze dekkend.
Meeldraden 6—8 , zelden 15—20, om eene nap- of ringvormige
schijf ingeplant; helmdraden vrij of onregelmatig
vergroeid, min of meer gelijk of om den andere korter;
helmknoppen kort, eirond-langwerpig of hartvormig aan
de basis. Eierstok 2- of 4- (zelden 3- of 5-)hokkig;
stijl afvallend, stempel knopvormig; eitjes 1 of 2 in elk
hokje, in het laatste geval naast elkander. Besvrucht
groot, min of meer kogelvormig, l-^-ö-hokkig, 1—5-
zadig; schil dik. Zaden langwerpig; zaadlobben vleezig,
plat-bol.
Ongedoornde of gedoomde heesters of boomen. Bladeren
afwisselend, éénbladig gevind, lederachtig, blijvend,
geheel gaafrandig of gekarteld; aan de basis van bladstelen
en doorns bevinden zich dikwijls op steun-
blaadjes gelijkende schubben, die behooren tot onontwikkelde
bladknoppen. Bloemen okselstandig, zelden einde-
lingsch, in bundels of korte, tot trossen vereenigde, tuilen
of pluimen, zelden alleenstaand.
Aantal soorten omstreeks 10 in tropisch Azië en 1 in A ustralië;
in Nederlandsch Indië jèéne soort, A. trimera Oliv., bij Miquel to t
Triphasia Lour. gerekend. ( T. monophylla D C.)