al of niet behaard, ei-lancetvormig, 3—8 cM. lang,
niet gevleugeld, dik korstachtig, onder aan de
basis door de kelkbuis omgeven, langs de middellijn
2-kleppig openspringend, 1-hokkig, 1-zadig.
Zaad groot, (bij eene soort klein), samengedrukt,
zonder kiemwit.
Min of meer klimmende heester, door voorkomen
en bladeren op Ventilago gelijkend, met
dunne, bochtige twijgen,- waarvan de fijnere
evenals de bloemen kortharig zijn. Bloemen ge-
steeld, tot bundels vereenigd in de bladoksels of
in eene losse pluim aan de toppen der twijgen.
Aantal soorten 4, n l.: Sm. pacifica Seem. op deJFiji
eilanden, Sm. Novo-Guineensis Scheff. in Nieuw Guinea,
Sm. calpicarpa Kurz in Tenasserim en Sm. macrocai'pa
Hemsl. in Perak.
AANVULLING DER LITTERATUUR.
Belangrijke mededeelingen omtrent de Flora van Neder-
landsch Indië, slechts ten deele in dit werk opgenomen,
vindt men in P ierre Flore Forestière de la Cochin Chine.
De daarin behandelde families zijn: Magnoliaceae, Dille-
niaceae, Anonaceae, Dichapetalaceae, Hgpericaceae, Gut-
tiferae, Menispermaceae, Ternstroemiaceae, Tiliaceae,
Malvaceae en Sterculiaceae. Verscheidene nieuwe soorten,
ook van Nederlandsch Indië, zijn daarin beschreven en
afgebeeld.
OVERZICHT DER HOOFDGROEPEN.
AFDEELING A. ANGIOSPERMAE. (Bedektzadigen.)
Eitjes in gesloten, met stempels voorziene stampers. Bloemen
meestal met kelk en kroon of met een bloemdek.
Classe I. Dicotyledones. (TweezaadlobUgen.) Kiem met
twee zaadlobben. Vaatbundels in groei onbegrensd, op de
doorsnede van den stengel in een kring gerangschikt. Bladeren
meestal vin- of handnervig, zelden evenwijdig-nervig.
Bloemen meestal tweeslachtig en 4—5- of co -tallig.
* Subclasse 1. Di c o t y l e d o n e s D i a l y p e t a l a e . (Twee-
zaadlóbbigen met vrije-bloembladen.) De geslachtswerktuigen
binnen den kelk door van elkander vrije bloembladen, omgeven
of gedragen. Yruchtbladen één of meer, vrij of
vergroeid.
Series I. Thalamiflorae. (Bodembloemigen.) Kelk meestal
niet vergroeid met den eierstok. Bloembladen soms 1-,
doch meestal 2—co -rijig. Meeldraden co of in bepaald
- aantal, op een meestal lagen, doch soms hoogen of steel-
vormigen bloembodem ingeplant. Eierstok gewoonlijk
bovenstandig.
Series II. Disciflorae. (Schijfbloemigen.) Kelk meestal
niet met den eierstok vergroeid. Bloembladen 1-rijig.
Meeldraden gewoonlijk in bepaald aan ta l, binnen, op of
om den gewoonlijk schijfvormigen, honigafzonderenden
bloembodem ingeplant. Eierstok gewoonlijk bovenstandig
of door de schijf ingesloten.
Series III. Calyciflorae. (Kelkbloemigen.) Kolkhuis
me'estal den eierstok omsluitend of daarmede vergroeid.
Bloembladen 1-rijig, op de kelkbuis ingeplant. Meeldraden
oo of in bepaald aantal, öf op de kelkbuis,■ of op de
schijf, die de kelkbuis van binnen bekleedt, ingeplant.
Eierstok meestal in de kelkbuis besloten of onderstandig.
Subclasse 2. Di c o t y l e d o n e s Gr amope t a l a e . (Twee-
zaadlóbbigen met vergroeide bloembladen.) De bloembladen
binnen den kelk verbonden tot eéne gelobde of gaafrandige
bloemkroon, die de geslachtswerktuigen omgeeft en de meel