okselstandig of eindelingsch, alleenstaand of in bundels ,
trossen of pluimen, wit, geel of rood.
Aantal geslachten 24, soorten 230, in alle tropische streken.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. G a r c i l l i e a e . Eierstokhokjes elk met 1 eitje: stempel
zittend of bijna zittend, schildvormig, gaafrandig of met straalswijze
uitgespreide lobben. Niet openspringende bes. Kiem. met een sterk ontwikkeld
kiemworteltje en zeer kleine of ontbrekende zaadlobben.
1. Garcinia. Vier kruiswijs geplaatste kelkbladen (zelden vijf).
2. Ochrocarpus. Kelk gesloten in den knop, met twee kleppen
op.enbarstend.
Tribus II. Calophylleae. Eierstok met 1, 2 of 4 opgerichte eitjes;
stijl dun (zelden 2 stijlen); stempel schildvormig, 4-spletig of puntig.
Vrucht vleezig, zelden openspringend. Kiem uit twee vleezige, vrije
of aaneengegroeide zaadlobben bestaande, met een kleinen kiemwortel.
3. Calophyllum. Eierstok 4-hokkig, met 1 eitje:, Stempel schildvormig.
Driedeelige of trosvormige pluimen. Helmknoppen eirond
of langwerpig.
4. Kayea. Eierstok 1-hokkig met 4 eitjes. Stempel 4-spletig.
Rijke pluimen of alleenstaande bloemen. Helrriknoppen klein, bijna
kogelrond.
5. Me su a . Eierstok 2-hokkig met 4 eitjes. Stempel schildvormig.
Bloemen alleenstaand. Kelkbladen 4.
6. Mammea. Eierstok 2-hokkig, met 4 eitjes. Stempel schildvormig
of breed gelobd. Bloemen alleenstaand of in bundels. Kelk in
den knop gesloten, ten slotte met 2 kleppen openspringend.
1. G A R C IN IA L.
Kelkbladen 4—5, kruiswijze geplaatst. Bloembladen
4—5, in den knop dakpanswijze dekkend. Mannelijke
bloemen: Meeldraden o o , vrij of tot eene gaafrandige, bol-
of kegelvormige, 4—5-lobbige massa vereenigd, gewoonlijk
een rudimentairen eierstok omringende; belmknoppen
zittend of op korte, dikke helmdraden, 2 -, zelden 4 -hok-
kig, aangegroeid of schildvormig, met gleuven of poriën,
of rondom openspringend. Vrouwelijke of tweeslachtige
bloemen: Staminodiën 8—oo, vrij of vergroeid. Eierstok
4frS-l 2 -hokkig; stempel zittend of bijna zittend, schildvormig,
gaafrandig of gelobd, glad of met wratjes; eitjes
alleen in de hokjes, aan den binnenhoek daarvan vastgehecht.
Bes met een lederachtigen bast. Zaden met een
moesachtigen zaadrok.
Boomen, gewoonlijk met een geel melksap. Bladeren
altijd groen, lederachtig, zeer zelden met steunblaadjes.
Bloemen afzonderlijk of in bundels of pluimen, okselstandig
of eindelingsch.
Omstreeks 50 soorten, in tropisch Azië, Afrika en Australië. Men
verdeelt het geslacht in 2 ondergeslachten : 1. Garcinia (in engeren
zin). Kelkbladen en bloembladen 4. Hiertoe worden de vroegere geslachten
Discostigma, Hebradendron, Rhinostigmaen Oxycarpusgerekend.
2. Xantochymus. Kelkbladen en bloembladen 5. Hiertoe worden
de vroegere geslachten Xantochymus en Stalagmites gebracht.
Beide ondergeslachten komen in Nederlandsch ïndië voor.
2. OCHROCARPUS Thouars.
Kelk gesloten vóór den bloei, eindelijk in 2 (zelden 3)
kleppen of kelkbladen openspringend. Bloembladen 4—7
of meer. Meeldraden in onbepaald aantal; helmdraden
draadvormig, vrij of van onderen een weinig vergroeid;
helmknoppen opgericht, langwerpig of lijnvormig, vertikaal
openspringende. Eierstok 2-hokkig; stijl kort en dik,
stempel 3-lobbig; eitjes 2 in elk hokje. Bes 1—4-zadig.
Zaden groot ; kiem bestaande uit een groot worteltje en de
zaadlobben verminderd tot eene kleine wrat of ontbrekend.
Boomen met lederachtige bladeren en okselstandige,
gemengdslachtige bloemen.
Aantal soorten 8 , in West-Afrika en Zuid-Azië. De Aziatische
: soorten vormden vroeger het geslacht Calysaccion Wight. Twee
hiervan komen in den Maleischen Archipel voor, C. óbovale Miq.
en C. ovalifolium Chois.
3. CALOPHYLLUM L.
Kelk- en bloembladen 4—12, in den knop dakpanswijze
dekkend in 2—3 rijen. Meeldraden oo , helmdraden draadvormig
dikwijls heen en weder gebogen, vrij of van onderen
vergroeid; helmknoppen opgericht, 2 -hokkig, vertikaal
openspringende. Eierstok 1 -hokkig; stijl dun, stempel
schildvormig; één eitje, opgericht. Steenvrucht met eene
breekbare kern. Zaad opgericht, ei- of kogelvormig;
zaadhuid dun of dik en sponsachtig.
Boomen. Bladeren tegenovergesteld, glanzend, lederachtig,
met tallooze, evenwijdige, dunne aderen, loodrecht
op de middennerf. Bloemen gemengdslachtig, in talrijke,
okselstandige of eindelingsche pluimen.
Omstreeks 25 soorten, hoofdzakelijk in tropisch Azië ; eenigo
weinige in Amerika,