lobbig. Eierstok in de schijf weggedoken en daarmede
versmolten, 3—5-hokkig; stijl kort met 3—5-lobbigen
stempel; eitjes 2 in elk bokje (zelden 5 of meer), in
den binnenhoek, klimmend en hangend. Doosvrucht 3—5-
hokkig, 3—5-lobbig, kantig of gevleugeld, lederachtig,
vaak gestekeld, met 1—2-zadige hokjes, 3—5-kleppig,
hokverbrekend openspringend met 3 in het midden schotten
dragende kleppen. Zaden door een volkomen zaadrok
omsloten, met papierachtige zaadhuid en vleezig kiemwit;
kiem orthotroop; zaadlobben breed, bladvormig; kiem-
worteltje naar beneden gericht.
Boomen en heesters, rechtopstaande of zelden klimmend,
meestal geheel onbehaard, met 4-kantige, zelden
rolronde takken. Bladeren tegenovergesteld, gesteeld,
blijvend, gaafrandig of gezaagd. Steunblaadjes afvallend.
Gesteelde, okselstandige, weinigbloemige bijschermen,
zelden 1-bloemig. Bloemen klein, dikwijls groen of purperkleurig.
Zaadrok vaak steenrood.
Aantal soorten omstreeks 40, waarvan eenige weinige in den
Maleischen Archipel tehuis behooren, doch waarvan er verscheidene
in de bergen van Engelsch Indië, Noord China en Japan voorkomen
en andere in Europa en gematigd Noord Amerika worden aangetroffen.
Voor Nederlandsch Indië worden opgenoemd E. Javanicus
B I., E Sumatranus Miq., E. Bancanus Miq., E. recurvam Miq.
en E. Timorensis Zipp. De beide eerste worden door Lawson in
Hook. Fl. of Brit. Ind. I, p. 607 met elkander vereenigd.
2. MICROTROPIS Wall.
Bloemen soms éénsiachtig. Kelkbladen 5, dakpanswijze
dekkend in den knop, blijvend. Bloembladen 5, zelden
ontbrekend, afgerond en vleezig, dakpanswijze dekkend
in den knop, aan de basis tot een blijvenden, vrijen of
met de schijf ineengesmolten ring vergroeid. Meeldraden
5 , op den top van de vrije schijf of den ring van de
bloemkroon ingeplant, met korte, priemvormige helm-
draden; helmknoppen breed eivormig. Schijf ontbrekend
of ringvormig, vrij of met de bloembladen vergroeid.
Eierstok vrij, eivormig, volkomen of onvolkomen 2—3-
hokkig; stijl dik, met kleinen, 2—4-lobbigen stempel;
eitjes 2 in elk hokje, naast elkander in den binnenhoek
vastgehecht. Doosvrucht langwerpig, lederachtig, 1-hok-
kig, 2-kleppig, 1-zadig, laat openspringend, onder aan
de basis door den kelk en de ringvormige basis van de
bloemkroon omgeven. Zaad opgericht, gesteeld, langwerpig,
met eene gladde, gele of roode zaadhuid, welke
van buiten dikwijls sappig is, een zeer vleezig kiemwit
en bladachtige zaadlobben.
Onbehaarde boomen of heesters met tegenover elkander
geplaatste twijgen. Bladeren tegenovergesteld, blijvend,
gesteeld, zonder steunblaadjes, gaafrandig, lederachtig.
Bloemen in gesteelde, okselstandige bij schermen ot zittende
bundels, klein. Zaden meestal rood met eene zaadhuid,
die op een zaadrok gelijkt.
Aantal soorten 8, voornamelijk in de bergstreken van Britsch
Indië, maar ook op Java. De daar voorkomende soort, M. bivalvis
Wa ll, werd door Miquel wegens het ontbreken der bloemkroon
als een afzonderlijk geslacht, Paracelastrus Miq., beschouwd. (P.
bivalvis Miq.)
3. L O PH O P E T A L UM Wight.
Kelk aan de basis wijd uitgespreid, met 5 korte,
ronde lobben. Bloembladen 4—5 , zonder geleding met
de schijf verbonden en lang blijvend, soms aan de basis
door de lobben daarvan bedekt, met kammen of blaadjes
aan de bovenzijde en een gewimperden, zelden naakten,
gaven rand. Meeldraden 4—5 , op de schijf ingeplant,
met priemvormige helmdraden en langwerpige helmknoppen.
Schijf breed uiteengelegd, 4—5-lobbig. Eierstok klein,
een geheel vormende met de schijf en daarin weggedoken,
driehoekig of pyramidevormig, 3—4-hokkig, m
een korten stijl samengetrokken, met een knopvormigen
stempel; eitjes 4 in elk hokje of meestal meer in 2 rpen.
Doosvrucht lederachtig, 3—4-kantig, 3 4-hokkig, o
verbrekend openspringend. Zaden weinig of meer, zonder
vleugels, met een zaadrok en een vleezig kiemwit.
Onbehaarde boomen en heesters. Bladeren tegenovergesteld
of afwisselend, gesteeld, zonder steunblaadjes,
lederachtig, gaafrandig of fijngezaagd. Okselstandige bij-
schermen. Bloemen meestal groot.
Aantal soorten 9, in Britsch en Nederlandsch Indië. Op Java
komt ééne soort voor, L. fimbriatum Wight, door Turczaninow
als L. Javanum beschreven.