10. MICROME LUM BI.
Kelk napvormig, 3—5-tandig of -lobbig. Bloembladen
5, vrij dik, in den knop klepswijze aaneensluitend of
bijna dakpanswijze dekkend. Meeldraden 1 0 , vrij, aan
den omtrek van eene lage of booge .schijf; helmdraden
lijn-priemvormig, om den andere langer en korter. Eierstok
5-, zelden 2—6 -hokkig; stijl aan de basis vernauwd;
stempel stomp of knopvormig; eitjes 2 in elk hokje,
boven elkander. Bes klein, droog, meestal 1—2-zadig, met
spiraalswijze gewonden tussehenschotten. Zaden langwerpig
; zaadhuid vliezig; zaadlobben bladachtig, ineengekreukt
en gevouwen; kiemworteltje lang.
Boomen zonder doorns. Bladeren onevengevind; blaadjes
afwisselend, schuin. Bloemen in groote, eindelingsche, tot
tuilen vereenigde pluimen.
Aantal soorten 3 of 4, in tropisch Azië, Australië en de eilanden
van den Stillen Oceaan. Hiervan komen e r 1 of 2, M. pubescens BI.
en misschien ook M. hirsutum OUv., in Nederlandsch Indië voor.
De e e rste werd door Hasskarl en Miquel to t h e t geslacht Cookia
Sonn. g e b ra ch t en vereenigd m e t C. punctata Retz.
41. T R IPH A S IA Lour.
Kelk 3-lobbig. Bloembladen 3, vrij, in den knop dakpanswijze
dekkend. Meeldraden 6 , om eene vleezige schijf
ingeplant; helmdraden vrij, gelijkmatig verbreed aan de
basis; helmknoppen lijnvormig. Eierstok eivormig, 3-hokkig,
in een dunnen, afvallenden stijl vernauwd; stempel stomp
of knopvormig en 3-lobbig; één eitje in elk hokje. Bes
klein, eivormig, 1—5-hokkig, ' 1—3-zadig. Zaden langwerpig,
in een slijmachtig vruchtmoes gehuld; zaadhuid
lederachtig; zaadlobben plat-bol, dikwijls ongelijk of
gelobd.
Doornachtige heester. Bladeren afwisselend, zittend, 3-
tallig; blaadjes stomp, gekarteld; de zijdelingsche kleiner
dan het eindelingsche. Bloemen welriekend, alleenstaand
of in 3-bloemige bijschermen in de oksels der bladeren.
Eéne soort, T. trifoliata D C., a fk om stig u it C h in a , m a a r veel
in tropische gewesten gekweekt. De beide a n d e re , door Miquel
genoemde soorten bèhooren volgens late re schrijvers to t de geslachte
n Luvunga Ham. e t Atalantia Correa.
12. L IM O N IA L.
Kelk gelijkmatig 4—5-lobbig of -deelig. Bloembladen
4— 5 5 in den knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden
8— 1 0 , om eene ringvormige of verhoogde schijf ingeplant
; helmdraden priem vormig; helmknoppen hart- of
lijnvormig-langwerpig. Eierstok langwerpig, 4—5-hokkig;
stijl kort, dik, afvallend; stempel stomp of knopvormig;
eitjes 1—2 in elk hokje. Bes kogelvormig, 1—4-hokkig,
1—4-zadig. Zaden in slijm gehuld; zaadlobben vleezig.
Heesters of kleine boomen, meestal doornachtig. Bladeren
afwisselend, 3-tallig of onevengevind; blaadjes tegenovergesteld
of afwisselend; bladsteel gevleugeld; bloemen in
bundels of in dikwijls bebladerde trossen.
Aantal soorten 4—8 , in tropisch Azië; volgens Miquel 4 in
Nederlandsch Indië.
13. M Ü R E A Y A L.
Keilt 5-spletig of -deelig. Bloembladen 5, vrij, in den
knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden 10, om eene
verlengde schijf ingeplant; helmdraden lijn-priemvormig,
om den andere korter en langer; helmknoppen kort. Eierstok
2—4-hokkig, in een langen, afvallenden stijl vernauwd;
stempel knopvormig; in elk hokje één eitje of
twee boven of naast elkander. Eén- of tweehokkige bes,
langwerpig of eirond, 2-zadig. Zaden met eene wollige
of kale zaadhuid; zaadlobben gelijk.
Ongedoornde heesters of kleine boomen. Bladeren gevind;
blaadjes afwisselend, gesteeld, met schuine of wigvormige
basis. Bloemen alleen of in bij schermen, in de
oksels der bladeren of in eindelingsche tuilen.
Aantal soorten 4, in tropisch Azië en A u s tra lië ; voor N ederlandsch
Indië worden 4 soorten opgegeven, w aarvan é én e , M. exotica L.,
algemeen voorkomt.
14. C L A U S EN A Burm.
Kelk 4—5-lobbig of -deelig. Bloembladen 4—5, vrij,
vliezig, elliptisch of rondachtig, met in den knop dakpanswijze
dekkende randen. Meeldraden 8—10, om eene
verlengde schijf ingeplant, bij afwisseling korter en
langer; helmdraden meestal verbreed of boogvormig en
van onderen hol mét priemvormigen top; helmknoppen