grande Retz var. /3 Horsfieldii Clarke. — M. Horsfieldii Miq. —
M. celastrinum Kurz. (Banka.)
edule Roxb. — M. umbellatum Burm. — M. globiferum
Wall. — M. tinctorium Koen. M. pyrifolium Naud.
(Banka, Borneo.)
edule Roxb. var. 5 ovata Clarke. — M. ovatum Srnith. —
M. umbellatum Heyne. M. lucidum Presl. — M. fer-
reum BI. — M. tinctorium var. (3 Wight et Arn. — M.
edule var. y Thwaites. (Java.)
intermedium BI. — M. umbellatum BI. non Burm. — M.
garcinioides BI. var. (3 elongatum BI. (Sumatra, Java.)
laevigatum BI. — M. Myrtilli BI. - M. pachyderma Wall. —
M. Vosmaerianum Scheffer. (Borneo, Java, Sumatra,
Banka.)
glomeratum Bl. — M. pseudo-nigréscens Bl. — M. confine
Bl. — M. nigrescens Miq. non Hook, et Arn. (Sumatra,
Java, Borneo.)
myrsinoides Bl. — M. capitellatum Bl. non L. — M. lila-
cinum Zoll. et Mor. (Java.)
eurhynchum Miq. (Sumatra.)
flortbundum Bl. — Itf. capitellatum Willd. non L. -— M.
laurifolium Naud. (Java.)
minutiflorum Miq. (Sumatra.)
pauciflorum Bl. — M. capitellatum Spanoghe non L.
M. umbellatum Benth. non L. —< M. australe F. v. Muell.
(Timor.)
Sect 2. Lyndenia Cogn.
dioicum Cognm^L Lyndenia laurina Zoll. — L. dioica
Naud. (Java.)
Fam. l y . LYTHRACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 773.— Koehne in Engler’s
Botan. Jahrbücher I—VII, (1880—1886). — Clarke in Hooker’s
Flora of Brit. Ind. II, p. 565. — Miqxjel, Flora Ind. Bat. I, 1, p.
611, p. 1089 en p. 715. (Hensloviaceae).
Bloemen twee-, zelden éénslachtig, regelmatig of zelden
onregelmatig. Kelk meestal vrij, blijvend, buis- of klok-
Yormig, zelden urnvormig of uitgespreid, met 3—12 in
den knop klepswijze aaneensluitende tanden of lobben,
die soms vermeerderd worden door evenveel aanhangsels,
welke zich aan den buitenkant uit de plooien van de
inhammen ontwikkelen en soms zeer kort zijn, soms
even lang of langer dan de lobben of tanden. Bloembladen
zooveel als het aantal van de kelktanden of -lobben
bedraagt, zelden in geringer aantal of ontbrekend, in den
knop ineengekreukt en dakpanswijze dekkend, meestal omgekeerd
eivormig, genageld, vliezig, gelijk of in weinige
gevallen ongelijk, waarbij dan de achterste het kleinst zijn.
Schijf ontbrekend of ringvormig en dan op de basis of in de
keel van de kelkbuis geplaatst. Meeldraden in bepaald aantal
of ontbrekend, óp verschillende hoogten, doch steeds lager
dan de bloembladen, in de kelkbuis ingeplant, in 1—oo
rijen, gelijk of sommige kleiner en onvolkomen, bij sommige
geslachten van tweederlei vorm; helmdraden meestal
draadvormig, zeer zelden neergebogen, gewrongen of gekromd.
Eierstok meestal geheel en al vrij, zittend of
gesteeld, zeldzamer, bij de afwijkende geslachten in meerdere
of mindere mate, met den kelk vergroeid, volkomen
of, doordat de tusschenschotten boven de zaadlijst doorbroken
zijn, onvolkomen 2—6 -hokkig of wegens het mislukken
van één der hokjes 1 -hokkig; stijl meestal draadvormig,
lang en bochtig, zelden ontbrekend; stempel
knopvormig of afgeknot, zelden stip vormig, aan den top
van den naar boven dunner wordenden stijl geplaatst,
uiterst zelden 2 -lobbig; eitjes klimmend, anatroop, met
naar de zaadlijst gerichte zaadnerf, meestal oo, in vele
rijen, zelden in gering aantal, aan zaadlijsten, die öf met
de as der hokjes vergroeid zijn, öf aan de basis, of
hoogst zelden, aan den vruchtwand zijn bevestigd. Doosvrucht
vliezig, leder- of korstachtig, aan de basis door
den kelk omgeven of geheel daarbinnen besloten, 2—oo -
hokkig of wegens de dunheid van de tusschenschotten
schijnbaar 1 -hokkig, of zeer zelden wegens het mislukken
van een der hokjes werkelijk 1 -hokkig, op verschillende
wijzen openbarstende; zaadlijsten meestal tot eené vrije,
centrale, veelzadige zuil vergroeid. Zaden meestal klimmend,
van verschillenden vorm, rolrond, kantig, gevleugeld
of ongevleugeld, soms zaagselvormig, zonder of met
een dun kiemwit; zaadhuid lederachtig of vliezig, zelden
korstachtig, of sponsachtig, bij sommige soorten wrat-
achtig-langharig; kiem orthotroop; zaadlobben meestal
langwerpig of cirkel vormig, plat of zelden ineengerold,
met 2 oortjes aan de basis, dikwijls oor- of hartvormig;