92. NEPTTJNIA Lour.
Bloemen 5-tallig, zittend, deels tweeslachtig, deels
mannelijk of onzijdig. Kelk klokvormig, kort getand.
Bloembladen tot het midden samenhangende of vrij, in
den knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 10 of
zelden 5, vrij, boven de bloem uitstekend; helmknoppen
door eene gesteelde klier gekroond; stuifmeelkorrels co .
Eierstok gesteeld, oo -eiig; stijl draadvormig, met een
kleinen," eindelingschen,; hollen stempel. Peul schuin langwerpig,
vaa den steel omlaag gevouwen, zeer weinig toegespitst,
fplat-samengedrukt, vliezig-lederachtig, 2-kleppig,
vanj binnen met schotten tusschen de zaden. Zaden dwars,
eivormig, samengedrukt, met draadvormige zaadstreng.
Overblijvende kruiden of wijdvertakte, nederliggende
of drijvende halfheesters, meestal met samengedrukte of
driekantige takken. Bladeren dubbelgevind, met kleine
blaadjes; klier aan den bladsteel zeldzaam. Yliezige, schuin
hart vormige steunblaadjes. Bloemen in gesteelde, ei-kogel-
vormige hoofdjes, die alleen in de bladoksels staan. Onderste
bloemen der hoofdjes nu eens niet zeer talrijk en
mannelijk, doch overigens op de bovenste gelijkende,
dan weder zeer talrijk en onzijdig met kleine kelk en
bloemkroon en 10 lange, bloembladachtige, lijnvormige
staminodiën.
Aantal soorten 8, in Noord en Zuid Amerika, Azië en tropisch
Afrika, waarvan ééne, N. oleracea Lour., eene waterplant, in alle
tropische gewesten wordt aangetroffen. Behalve deze komen in Ne-
derlandsch Indië van dit geslacht nog drie kruiden'-of halfheesters
voor, N. plena Benth., N. Javanica Mig. en N. acinaciforrms Miq.
De tweede is in Bentham’s revisie der Mimoseae niet besproken
. en de laatste als onvoldoende beschreven evenmin medegerekend.
Bentham heeft in de Genera het geslacht Neptunia bij de Adenan-
thereae gebracht, waar het wegens de klieren aan den top van den
helmknop zeer goed -geplaatst scheen. In zijne revisie brengt hij
het echter, zonder dit toe te lichten, tot de Eu-Mimoseae, waar
het eene uitzondering vormt, juist wat betreft dit onderscheidingskenmerk
met de Adenanthereae.
93. D E SM A N TH C7S Willd. . .
Bloemen 5-tallig, tweeslachtig of de onderste in gering
aantal, mannelijk of onzijdig. Kelk klokvormig, kort getand.
Bloembladen vrij of licht samenhangend, in den
knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 10 of 5, vrij,
boven de bloem uitstekend; helmknoppen zonder klieren;
stuifmeelkorrels oo . Eierstok nagenoeg zittend, onbehaard,
co-eiig; stijl priemvormig of van boven verdikt, met
kleinen, eindelingschen, hollen.stempel. Peul lijnvormig,
recht of sikkelvormig, spits, plat-samengedrukt, vliezig-
lederachtig, 2-kleppig, van binnen niet gedeeld of met
tusschenschotten tusschen de zaden. Zaden met de langste
as in de richting van de peul of schuin, eivormig,
samengedrukt.
Overblijvende kruiden of halfheesters, meestal met
hoekige en gestreepte takken. Bladeren dubbelgevind, met
kleine blaadjes. Steunblaadjes borstelachtig, blijvend.
Meestal eene klier aan de bladspil tusschen de blaadjes van
het onderste juk. Hoofdjes, gesteeld, ei-bolvormig, meestal
met weinige bloemen en alleenstaand in de oksels. Bloemen
alle tweeslachtig of de onderste onzijdig, en deze nu eens
zonder bloembladen en met korte staminodiën, dan weder
gelijk aan de volkomen bloemen en met lange staminodiën.
Aantal soorten 8, in Noord en Zuid Amerika te huis behoorende,
doch waarvan ééne, D. virgatus Willd., in alle tropische gewesten,
ook in Nederlandsch Indië algemeen is.
94. MIM OSA L.
Bloemen 4—5-tallig, zelden 3- of 6-tallig, twee- ofge-
mengdslachtig. Kelk meestal klein, bijna niet waar te nemen
of door schubben, wimpers of haarpluis vervangen, zelden
klokvormig en kort getand. Bloembladen min of meer
vergroeid, in den knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden
in het dubbele aantal van de bloembladen of in
hetzelfde aantal, vrij en boven de bloem uitstekend; helmknoppen
klein, zonder klieren; stuifmeelkorrels oo . Eierstok
zittend of zelden gesteeld, 2-Boo -eiig; stijl draadvormig,
met kleinen, eindelingschen stempel. Peul langwerpig
of lijnvormig, plat-samengedrukt of zelden dik,
vliezig of lederachtig, met 2 kleppen, die van den doorloopenden
rand, in hun geheel of in dwarse leden verdeeld,
loslaten, van binnen ongedeeld of met meer of
minder ontwikkelde tusschenschotten.
Kruiden of heesters, welke zelden hoog klimmen, of
hoornen, al of niet van doorns voorzien. Bladeren dubbel
gevind, zich meestal bij aanraking samenvouwende, zeer