3 poriën. Rudimentaire stamper klieryormig. Vrouwelijke
bloemen: Kelk en bloemkroon als bij de mannelijke.
Staminodiën 3, borstel- of tongvormig. Eierstok kogelvormig,
eivormig of nagenoeg cilindervormig, met 3—5
zaadlijsten ; stijl kort, onverdeeld, op eene ringvormige
schijf ingeplant; stempels 3—5, stomp, kegelvormig, naar
elkander neigend ; eitjes talrijk, horizontaal. Yrucht van
verschillende vormen, vleezig of met eene dikke schil,
meestal niet openspringend. Zaden eivormig of langwerpig,
samengedrukt, glad, meestal zonder rand.
Éénjarige of met een dikken wortelstok overblijvënde,
nederliggende of zelden klimmende, met langere of kortere
haren bezette kruiden. Bladeren hoekig, getand of 5—7-lob-
big, zelden in fijne slippen verdeeld. Ranken enkelvoudig.
Bloemen geel, meestal klein, de mannelijke in bundels
of zelden alleenstaand; de vrouwelijke alleenstaand, zelden
in bundels. Yrucht van verschillende grootte, kogelvormig
of langwerpig, cilindrisch of stomp driezijdig,
glad of gestekeld, niet of laat in 3 kleppen openbarstend.
Zaden vuilwit of geelachtig.
Aantal soorten 26, over de warme gewesten van de geheele
wereld op dorre gronden verspreid. In Nederlandsch Indië komen
alleen de gekweekte soorten, C. Melo L,, de meloen, en C. sativus
L., de komkommer, voor.
10. C1TRULLUS Neck.
Bloemen eenhuizig. Mannelijke bloemen: Kelkbuis wijd
klokvormig; lobben 5, smal, uiteenstaand. Bloemkroon
rad- of wijd klokvormig, diep 5-deelig, met langwerpige
eironde, stompe slippen. Meeldraden 3, op de basis van
den kelk ingeplant, met vrije, korte helmdraden; helm-
knoppen vrij of licht samenhangend, min of meer 3-lobbig,
eén 1-hokkig, de overige 2-hokkig, met lijnvormige,
S-vormig bochtige hokjes, die het verbreede, doch niet
verlengde helmbindsel omgeven; stuifmeel in drogen
toestand eivormig en met 3 poriën, bij bevochtiging glad.
Rudimentaire stamper kliervormig. Vrouwelijke bloemen:
Kelk en bloemkroon als van de mannelijke. Staminodiën
3, kort, borstel- of tongvormig. Eierstok eivormig, met 3
zaadlijsten; stijl zuilvormig, kort, met 3 niervormige,
nagenoeg 2-lobbige, dikke stempels ; eitjes talrijk, horizontaai.
Yrucht kogelvormig of langwerpig, vleezig of
droog, niet openbarstend. Zaden talrijk, samengedrukt,
langwerpig, al of niet gerand.
Éénjarige of zelden overblijvende, naar muscus riekende
of onwelriekende kruiden. Bladeren 3-hoekig eivormig of
afgerond, met 3—5 lobben, die weder gelobd of gespleten
zijn. Ranken 2—3-spletig, zelden recht of doornachtig.
Bloemen groot, geel, kortgesteeld, alle alleenstaand of
zelden in bundels. Yrucht dikwijls groot.
Aantal soorten 3, in tropisch Afrika en Azië tehuis behoorende
en in alle tropische en subtropische gewesten gekweekt. In Nederlandsch
Indië wordt aangetroffen Citr. vulgaris Schrad., de
watermeloen, bij Miquel vermeld als Citr. edulis Spach en als
eene soort van Cucumis L., (C. dissectus Decaisne). Eene tweede
soort, C. Colocynthis Schrad., wordt ook door Miquel voor Nederlandsch
Indië als cultuurplant opgegeven, ofschoon er geen
voorwerpen vandaar in de Herbariën voorkomen.
11. BENINCASA Savi.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloemen: Kelkbuis wijd
klokvormig, 5-lobbig; lobben min of meer bladachtig,
gezaagd, teruggeslagen. Bloemkroon radvormig, tot de
basis 5-deelig, met omgekeerd eivormige, gaafrandige
segmenten. Meeldraden 3, vrij, op de kelkbuis ingeplant,
met korte, afgeplatte, dikke helmdraden; helmknoppen
boven de bloem uitstekend, dik, één 1-hokkig, de overige
2-hokkig; hokjes sterk S-vormig bochtig, het helmbindsel
omgevende; stuifmeel groot, kogelvormig met vele
poriën, fijngestekeld of met kleine wratjes. Rudimentaire
stamper kliervormig. Vrouwelijke bloemen: Kelk en
bloemkroon als bij de mannelijke. Staminodiën 3, soms
met een helmknop. Eierstok met 3 zaadlijsten; stijl dik,
op eene schijf ingeplant, met 3 golvende stempels;
eitjes zeer talrijk, horizontaal. Vrucht eene dikke, rolronde,
ruigharige, blauwgroene, niet openspringeqde besvrucht.
Zaden zeer talrijk, eivormig-langwerpig, samengedrukt,
met gezwollen rand.
Éénjarig, kruipend, wollig behaard kruid. Bladeren 5-
lobbig, zonder klier aan den bladsteel. Ranken 2—3-
spletig. Bloemen alle alleenstaand in de bladoksels, de
mannelijke lang-, de vrouwelijke kortgesteeld, groot, geel.
Yrucht groot, eetbaar, van buiten met was bekleed.