13. A R T H R O PH Y L L UM BI.
Kelktanden 5, kort en spits. Bloembladen 5, in den
knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 5 ; helm-
knoppen langwerpig, teruggekromd. Schijf uitgespreid,
met vrijen, golvenden rand, in het midden hoog en met
den stijl ineenvloeiend. Eierstok 1-hokkig, met 1 eitje;
het hokje is echter meestal niet in het midden van den
eierstok geplaatst; stijl kort, met eindelingschen, afge-
knotten stempel. Yrucht eivormig of nagenoeg kogelvormig,
1-hokkig, met eene dunne buitenlaag van den
vruchtwand en eene korstachtige kern. Zaad min of
meer kogelvormig; kiemwit door dwarse platen diep
uitgevreten.
Onbehaarde hoornen of heesters. Bladeren afwisselend
of de bovenste vaak tegenovergesteld, oneven gevind of
de bovenste onverdeeld. Steunblaadjes nu eens binnen
den bladsteel vergroeid en een weinig verlengd, dan
weder zeer weinig vooruitspringend of ontbrekend. Schermpjes
gesteeld, de meeste tot een samengesteld scherm met
eenige weinige enkelvoudige bladeren verbonden, eenige
weinige alleenstaand in de bovenste bladoksels. Schutbladen
aan den top van de stelen der schermpjes, zeer
klein. Bloemstelen onder de vrucht geleed.
Aantal soorten 3, waarvan 1 op Oeylon en 2 in Nederlandsch
Indië. De beide laatste, A. diversifolium BI. en A. Blumeanum
Zoll. et Mor., worden door Clarke in Hooker’s Fl. of Br. lnd.
II, p. 733 onder den eersten naam vereenigd. Deze beschrijft
echter nog eene soort, n.1. A. pinnatum Clarke, welke, volgens,,
hem in Nederlandsch Indië ook zou voorkomen en synoniem zou
zijn met de soort, door Miqdel in zijne Flora met eenigen twijfel
tot het geslacht Nothopanax Miq. gebracht, (N. (?) pinnatum
Miq.). Dat de exemplaren hiervan, welke in de Molukken zijn
waargenomen, die niet door Miquel gezien zijn en zich niet in
’s Rijks Herbarium te Leiden bevinden, tot het geslacht Ar-
throphyllum behooren, is mogelijk, doch het is zeker dat de
exemplaren van ’s Rijks Herbarium, o.a. uit Celebes, door Miquel
in zijne Annales bij het geslacht Panax L. gebracht onder den
naam van P. pinnatum Lam. en als synoniem van N. pinnatum
Miq. aangehaald, gewoonlijk 2-, zelden 3-hokkig zijn en dus niet
tot Arthrophyllum behooren. Eene andere soort, A. reticulatum
BI., is volgens Miquel in Annales Musei Bot: Lugd. Bat. I. p.
318 beschreven naar een onvolledig exemplaar eener soort van
Calosanthes BI., (C. Indica BI.), uit de familie der Bignoniaceae.
14. B R A S SA IO P S IS Decaisne et Planch.
Kelkrand 5-tandig. Bloembladen 5, in den knop klepswijze
aaneensluitend. Meeldraden 5, met draadvormige
helmdraden; helmknoppen eivormig. Schijf dik, soms
zeer dik. Eierstok 2-hokkig; stijlen nu eens zeer kort,
dan weder tot eene hooge zuil vergroeid, met schuine
naar binnen gekeerde stempels aan den top. Yrucht min
of meer kogel- of eivormig, met eene vleezige buitenlaag
van den vruchtwand; kernen papier- of korstachtig,
met platte aansluitingsvlakken. Zaad min of meer kogelvormig
met eene platte of gevoorde voorzijde en een
uitgevreten kiemwit.
Grestekelde of ongewapende, onbehaarde of viltachtig
behaarde hoornen of heesters. Bladeren handvormig samengesteld
of handspletig. Steunblaadjes binnen den bladsteel
vergroeid en verlengd of weinig vooruitspringend.
Bloemen niet met den bloemsteel geleed, meestal ge-
mengdslachtig, in schermen langs de takken van eene
uit trossen samengestelde pluim. Schutbladen, klein of
weinig ontwikkeld.
Aantal soorten 10 of 11, in Engelsch en Nederlandsch Indië. De
laatste zijn Brass. speciosa Decaisne et Planch. en Brass. cyrtostyla
Seem. Beide werden door Miquel als soorten van Macropanax Miq.
beschreven, óe eerste als M. glomerulatum Miq., de tweede als
M. cyrtostylum Miq. Vroeger waren zij als soorten van Aralia L.
aangezien : A. glomerulata BI. en A. simülima Korth.
15. M A C RO PA N A X Miq.
Kelktanden 5, meer of minder duidelijk ontwikkeld.
Bloembladen 5, in den knop klepswijze aaneensluitend.
Meeldraden 5, met draadvormige helmdraden ; helmknoppen
eivormig of langwerpig, recht., Schijf dik, kussen-
of kegelvormig, in het midden tot eene stijlzuil verlengd.
Eierstok 2-hokkig; stijlen tot eene zuil vergroeid, met 2
kleine, eindelingsche stempels. Yrucht min of meer kogel-
of eivormig, met eene vleezige buitenlaag van den vruchtwand;
kernen 2, papier- of korstachtig, met platte voorzijde.
Zaad vrij dik, ruggelings samengedrukt, met platte
of holle voorzijde; kiemwit uitgevreten of zeer sterk
gerimpeld.
Boomen of heesters, gestekeld of ongewapend. Bladeren