Bloemen tweeslachtig of gemengdslachtig. Kelk urnvormig,
langer dan de buis, gedeeltelijk met schub-
achtige haren bedekt. Schijf kussenvormig, beschubd.
Meeldraden in eene korte buis, eindigende in 5 onduidelijke
afdeelingen, die in de mannelijke bloem 5, in
de vrouwelijke 3 helmknoppen met evenwijdige hokjes
dragen. Stamperdrager min of meer vrij van de'meel-
dradenbuis, met 5 vrije vruchtbladen, die elk 1—2
eitjes bevatten en eindigen in een korten stijl met
haakvormig omgebogen stempel; eitjes klimmend nabij
de basis van den eierstok, met een naar -onder gericht
poortje. Vleugelvruchten éénzadig. Zaad zonder kiemwit,
met eene losse zaadhuid; kiemworteltje kort, naar
onderen gericht; zaadlobben eivormig, plat-bol, doortrokken
van harsachtige kanalen.
Boomen met drietallige, gesteelde, van onderen be-
schubde bladeren.
p. 124 het begin der beschrijving van T E T R A D IA Ég Br.
a ldus w ijz ig e n :
Bloemen éénsiachtig. Kelk met korte buis
en 3—4 dikke lobben. Bloembladen ontbrekend.
Meeldradenzuil kort, cilindervormig bij de mannelijke
en gezwollen bij de vrouwelijke bloem, met
8 meeldraden, die in ééne rij zijn geplaatst en
wier helmknoppen opgerichte en evenwijdige hokjes
hebben. Stampers 3—4, elk met een langen,
neergeslagen stijl en oo klimmende eitjes, die in
het midden van het vruchtblad opeengedrongen
zijn om 2 dikke, onduidelijke zaadlijsten.
Fam. XXIII. TILIACEAE.
p. 133 vó ó r 1 B R OW N L OW IA Roxb. bijvoegen:
13. Aristotelia. Bloembladen 4—5, in den knop
dakpanswijze dekkend. Besvrucht.
p. 133 aan de aanteekening omtrent de soorten van
B R OW N L OW IA Roxb. toevoegen:
Door Pierre wordt het geslacht Dialycarpa Mast.,
door den auteur in de Malvaceae geplaatst, met Brown-
louiia vereenigd. De soorten van Nederlandsch Indië
brengt hij vervolgens tot 2 secties, die men aldus kan
onderscheiden:
'1. Humea. Bloembodem hoog of laag. Meeldraden in
bundels van 20 tot 35. Stijlen aan den top samenhangend,
ineengedraaid en al of niet te scheiden. Eitjes
naast of boven elkander. Vruchtkluisjes meestal 4—5,
vrij of aan de basis samenhangend. Hiertoe behooren
o. a. Br. elata Boxb. — Humea elata Roxb., Br. Sara-
whensis Pierre (Borneo), Br. cuspidata Pierre (Borneo),
Br. peltata Benth. (Borneo).
2. Dialycarpum. Bloembodem zeer kort. Meeldraden
in bundels van 5—6. Stijlen ineengesmolten. Eitjes
naast elkander. Vruchtkluisjes 2—3, aan de basis een
weinig vergroeid. Hiertoe brengt Pierre o. a. Br. lan-
ceolata Benth. = Br. lanceolata Kurz en Br. Beccarii
Pierre = D. Beccarii Mast., de laatste van Borneo.
p. 133 aan de aanteekening omtrent de soorten van
PE N T A C E Hassk. toevoegen:
Door Pierre wordt in Flore Forestière de la Cochin
Chine bij t. 151 eene nieuwe soort van Borneo beschreven,
nl. P. Borneensis Pierre.
p. 137 aan de aanteekening omtrent de soorten van
E C H IN O C A R PU S Bi. toevoegen:
Door Ferd. v. Mueller wordt dit geslacht opgenomen
in Sloanea L., dat door Bentham en Hooker beperkt
was tot de soorten van tropisch Amerika. Hij beschrijft
dus voor Nieuw Guinea eene nieuwe soort, SI. paradi-
searum F. Muell., welke hij in de sectie Echinocarpus
plaatst en die waarschijnlijk in het geslacht van dien
naam gebracht moet worden, als men de twee geslachten
scheidt. Even als hij de soorten van dat geslacht is de
vrucht hier oo -zadig en niet 1—4-zadig, zooals Bentham
en Hooker voor Sloanea opgeven, eene opgave die
echter door F. Mueller onjuist wordt genoemd.
p. 138 na reg. 11 v. b. invoegen:
13. A R IS T O T E L IA L'hér.
Kelkbladen 4—5, in den knop klepswijze
aaneensluitend. Bloembladen evenveel, in den
knop dakpanswijze dekkend, 3-lobbig, getand
of nagenoeg gaafrandig, om de basis van een
weinig verhoogden, doch zeer verdikten, van
buiten met klieren bezetten bloembodem ingeplant.
Meeldraden oo, boven den bloembodem
binnen de klieren ingeplant; helmknoppen vrij;
hokjes aan de rugzijde bevestigd, aan den top