bestaande. Bloemen wit of geel, alle tweeslachtig of door
mislukking gemengdslachtig. Bloembladen der onvruchtbare
bloemen dikwijls onregelmatig.
Aantal soorten omstreeks 50, de meeste in de gematigde en
subtropische gewesten der oude wereld, eenige weinige in
Noord Amerika en Zuid Afrika, ééne in verscheidene landen
gekweekt. Behalve de laatste, C. Carvi L., worden in Zuid Azië op
verschillende plaatsen gekweekt .• C. Roxburghianum Benth. en C.
Copticum Benth., de beide laatste vroeger als soorten van
Ptychotis D C. beschreven, (Pt. Boxburghiana D C. en Pt.
Coptica D C. — Pt. Ajowan D C.).
8. P IM P IN E L L A L.
Kelktanden onvolkomen ontwikkeld of zelden klein.
Bloembladen versmald tot eene meestal lange, omgebogen,
of dubbelgevouwen, zelden ten slotte uitgespreide topslip
en wegens de van boven ingedrukte, naar binnengedrukte
of platte middennerf uitgeschulpt, uitgerand of gaafran-
dig. Schijf bestaande uit kussen vormige of breede of
smalle, kegelvormige stijlvoeten; stijlen meestal lang,
zelden zeer kort. Yrucht eivormig of breeder dan lang,
zelden eivormig-langwerpig, zijdelings min of meer samengedrukt,
aan de breede voegvlakte min of meer samengetrokken
; nootjes rolrond, 4-kant of rüggelings samengedrukt
; hoofdribben gelijk, meestal dun, ver uiteenstaand;
striemen go , duidelijk zichtbaar of zeer dun, zelden onder
de ribben dicht opeengedrongen of alleenstaand. Vrachtdrager
2-spletig of -deelig. Zaden nagenoeg rolrond of
ruggelings samengedrukt, aan de voorzijde bol, plat of
een weinig uitgehold.
Overblijvende of zelden éénjarige, onbehaarde of aan
de bloemen en vruchten een weinig behaarde kruiden.
Bladeren gevind of drietallig of vinvormig dubbel samengesteld,
zelden onverdeeld en getand. Samengestelde
schermen. Omwindsels ontbrekend of zelden uit 1—2
schutbladen bestaande ; omwindseltjes meestal ontbrekend,
zelden arm-, zeer zelden go -bladig. Bloemen wit of geel.
Zaad meestal vrij van den lossen vruchtwand, zelden er
aan vastgehecht.
Aantal soorten 65—70, in het noordelijk halfrond wijd verspreid.
In Nederlandsch Indië komen twee soorten in het wild voor, n.1.
P. Javana D C. eh P. Pruatjan Molk., de eerste, eene plant,
waarvan de meeste bladeren onverdeeld zijn, is volgens Miquel
waarschijnlijk synoniem met P. Leschenaultii D C., hetgeen door
Clarke betwijfeld wordt. Eene derde soort, P. Anisv/m L., de
Anijs, wordt op Java gekweekt.
9. A N TH R ISC U S Hoffm.
Kelktanden weinig ontwikkeld of zeer klein. Bloembladen
langwerpig of wigvormig, met naar binnen geslagen
topslip en wegens de van boven ingedrukte of min of
meer platte middennerf uitgerand of nagenoeg gaafran-
dig. Schijf bestaande uit kleine, kegelvormige of neergedrukte,
meestal gaafrandige stijlvoeten. Yrucht eivormig
of langwerpig, aan den top kort versmald, zijdelings
samengedrukt of aan de voegvlakte samengetrokken;
nootjes half rolrond ; hoofdribben aan den top een weinig
zichtbaar, doch het overige gedeelte der nootjes glad of
met verspreide stekels; striemen zeer dun, 1 in elk dal,
moeilijk of soms in het geheel niet te zien. Yruchtdra-
ger onverdeeld of 2-spletig. Zaad min of meer rolrond
of ruggelings samengedrukt, aan de voorzijde gevoord.
Éénjarige of zelden overblijvende, ruwharige of zelden
onbehaarde kruiden. Bladeren vinvormig of drietallig
dubbel samengesteld, met meestal breede, vinspletige of
getande slippen. Schermen samengesteld. Omwindsels
1—2-bladig of ontbrekend; omwindseltjes go -bladig, met
gaafrandige blaadjes. Bloemen wit, meestal gemengdslachtig.
Aantal soorten omstreeks 10, meestal in de gematigde en subtropische
gewesten van het noordelijk deel der oude wereld voorkomend.
In Nederlandsch Indië wordt ééne soort, A. Cerefolium
Hoffm., de Kervel, soms gekweekt.
10. ■FOENICULUM Adam.
Kelktanden weinig ontwikkeld. Bloembladen eenigszins
breed, in eene stompe of uitgeschulpte, ineengerolde topslip
versmald, wegens de niet neergedrakte middennerf
niet uitgerand. Schijf bestaande uit groote, kegelvormige,
gaafrandige stijlvoeten; stijlen kort. Yrucht langwerpig,
nagenoeg rolrond, met breede voegvlakte; nootjes half
rolrond; hoofdribben dik, vooruitspringend, met stompen
of eenigszins gekielden rug, gelijk of de zijdelingsche
een weinig grooter dan de andere; striemen in elk der dalen