Boomen. Bladeren afwisselend, gesteeld, eivormig of
langwerpig, lancetvormig, min of meer gezaagd, ongestippeld.
Steunblaadjes klein, spoedig afvallend. Bloemen
klein, in vertakte, eindelingsche pluimen en met kleine
omwmdsels.
Aanteï soorten 3 waarvan 2 op de Philippijnsche eilanden en 1
op Ceylon. Het geslacht is in Nederlandsch Indië nog niet aange-
u( 0Ch, Z versPreiding der soorten doet de mogelijkheid
ondei stellen dat er ook eene soort in het gebied onzer Flora gevonden
zal worden. Eéne soort van het geslacht werd tot Casearia
Jacq. gebracht, gene andere als Stachycrater Turcz. beschreven.
3. H OM A L IUM Jacq,
Kelkbuis tolvormig, met de basis van den eierstok
vergroeid; lobben 6—7, blijvend. Bloembladen 6 — 7
op de keel van den kelk ingeplant, lijnvormig-langwer-
pig, blpvend, plat. Meeldraden in hetzelfde aantal als de
bloembladen en tegenover deze geplaatst of meer en in
tegenover de bloembladen geplaatste bundels, welke
al wisselen met klieren, die tegenover de kelkbladen
staan; helmdraden draadvormig; helmknoppen klein,
tweelobbig. Eierstok half bovenstandig; stijlen 2 — 5
draadvormig, met knopvormige stempels; eitjes talrijk
0 in gering aantal, aan 2—5 wandstandige zaadlijsten
vastgehecht. Doosvrucht half bovenstandig, lederachtig
“ et. ,2~ 5„ peppen aan den top. Zaden in gering aantak
hoekig of langwerpig; zaadhuid korstachtig, met een
vleezig kiemwit; zaadlobben bladachtig.
Heesters en boomen. Bladeren afwisselend, gesteeld, ei-
01 lancetvormig, klierachtig-gekarteld of gezaagd, zelden
gaafrandig. Steunblaadjes klein, zelden ontbrekend. Bloemen
klein, in vertakte, dunne, okselstandige pluimen.
Omslreek8 30 soorten in Azië, Afrika, Noord-Australië, de
j eilanden en, tropisch Amerika voorkomende. Het geslacht wordt
verdeeld m 2 secties.
H Blackwellia. Meeldraden in hetzelfde aantal als de bloembladen
en tegenover deze geplaatst. Hiertoe behooren H. foetidum
Benth en H tomentosum Benth., door Miquel eerst als soorten
van Blackwellia Juss. beschouwd.
2. R aC O llb e a . Meeldraden ten getale van 2—7 of in bundels
tegenover de bloembladen. Hiertoe behooren H. Sumatranum
Miq., H. obovale Miq.,H. grandiflorum Benth., H. caryophyllaceum
Benth. en H. longiflorum. De laatste, door Blume als eene
soort van diens geslacht Cordilanthes beschreven, (Cord. frutescens
BI.), werd in Miquel’s Flora met eenige der andere ook bij het
geslacht Blackwellia gebracht.
F a m . l y i i i . TURNERACEAE.
Bentham e t Hooker, Gen. Plant. I, p. 806. Urban, Monogr. d.
Turneraceen in Jahrb.- d. k . Bot. Gart. z. Berlin II, (1883) p. 1.
Bloemen regelmatig, tweeslachtig, meestal ongelijkstijlig.
Kelk buisvormig, 5-spletig, spoedig afvallend, meestal
van binnen aan de basis of op de hoogte van de inplanting
der meeldraden met 5 halfcirkelvormige of smal lancetvormige
eeltpropjes of klieren; lobben in den knop dak-
panswijze dekkend. Bloembladen 5, in de keel van den
kelk ingeplant, genageld, vliezig, in den knop ineengedraaid,
afvallend, naakt of aan den top van den nagel
met eene in wimpers verdeelde schub. Meeldraden 5,
aan de basis, in het midden of in de keel van den kelk ingeplant
, zelden hypogynisch; helmdraden vrij, afgeplat
priemvormig; helmknoppen langwerpig of min of meer
vierkant, met naar binnen openbarstende hokjes. Eierstok
vrij, kogel- of eivormig of verlengd, uit 3 vrucht-
bladen gevormd, 1-hokkig; stijlen 3, eindelingsch, draadvormig,
enkelvoudig of 2-spletig'; stempels 3—oo -lobbig,
meestal in oo slappe draden gespleten, zelden enkelvoudig
en verbreed of 3—oo-lobbig; eitjes 3—oo, in 2
rijen aan 3 tegenover de stijlen geplaatste, wandstandige
zaadlijsten, klimmend en anatroop. Doosvrucht kogel-, ei-
of lijnvormig, 1 -hokkig, oo -zadig, aan den top of over
de geheele lengte openspringend met 3 kleppen, die in het
midden de zaadlijsten dragen. Zaden langwerpig-cilin-
drisch, recht of gekromd; zaadrok vliezig ; zaadhuid min
of meer korstachtig, met ondiepe kuiltjes; kiemwit overvloedig
; kiem groot, recht tot gekromd, asstandig, ortho-
troop ; zaadlobben plat-bol; kiemworteltje rolrond.