zaagd, netvormig geaderd; steunblaadjes klein of ontbrekend.
Kruidachtige deelen onbehaard, bij bet drogen
zwart wordend. Bloemen klein, in okselstandige, uit beschermen
gevormde, dichotomisch vertakte pluimen.
Aantal soorten 6 of 8, alle in tropisch Azië, hoofdzakelijk in.
Malakka en op Sumatra. Het geslacht is in Nederlandsch Indië
alleen op Sumatra vertegenwoordigd en wel met 3 soorten. I.
icosandra Jack, I. petiolaris BI. en I. reticulata Jack. Bij Miqdel
en anderen werd de geslachtsnaam Ixionanthes geschreven. De beide
eerstgenoemde soorten zijn door Blhme onder den naam Pierotia
beschreven.
F am. x x y . MALPIG-HIACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 247.
Bloemen tweeslachtig, al of niet regelmatig. Kelk
meestal 5-deelig; slippen in den knop dakpanswijze dekkend
of klepswijze aaneensluitend, 1 of meer, met eene
groote klier (bij eenige Indische geslachten klein of ontbrekend).
Bloembladen 5, al of niet genageld, dikwijls in fijne
slippen verdeeld, in den knop dakpanswijze dekkend.
Schijf onduidelijk. Meeldraden 10, hypogynisch of min of
meer perigynisch, gelijk of een of meer grooter dan de
anderen; helmdraden vrij of van onderen vergroeid; helm-
knoppen 2 -lobbig. Eierstok 8 -hokkig; stijlen 1.-H3, recht
of spiraalvormig opgerold; stempels knop- of puntvormig
of zijdelingsch; één eitje in elk hokje; poortje naar
boven gericht; zaadnerf buikstandig. Eén of meer vleu
gelvrucbten (bij de Indische' geslachten). Zaden zonder
kiemwit; kiem recht of gebogen; kiemworteltje naar
boven gericht.
Boomen of heesters, vaak klimmend. Bladeren (bij de
Indische geslachten) tegenovergesteld, geheel gaaf; steunblaadjes
klein of ontbrekend. Bloeiwijze okselstandig of
eindelingsch; bloemsteeltjes op de bloemstengels geleed,
meestal met 2 schutblaadjes aan de basis. Bloemen van
gemiddelde grootte of klein, wit of geel, zelden roodgeel
of blauw.
Aantal geslachten 50, soorten omstreeks 600, hoofdzakelijk in
tropisch Amerika, slechts weinig vertegenwoordigd in Afrika en Azië.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. B a n i s t e r i e a e (Notopterygieae). Vleugelvruchten met
een breeden vleugel aan den rug en zonder vleugels aan.de zijden.
1. Ryssopterys. Kelk zonder klieren. Steunblaadjes zeer groot.
Bloemen in tuilen.
Tribus 2. H i r e a e (Pleuropterygieae). Vleugelvrucht met 3 of
meer vleugels of door één ronden, vliezigen vleugel omgeven.
2. Tristeli.ateia. Klieren van den kelk zeer klein of ontbrekend.
Eén stijl, (zelden 2 of 3). Vrucht met vele smalle vleugels,
die sterswijze uitstaan.
3. Hipta&e. Kelk met ééne klier, die met den bloemsteel
vergroeid is. Eén stijl. Vrucht met 3 vleugels.
4. Aspidopterys. Kelk zonder klieren. Drie stijlen. Vrucht met
één ronden, vliezigen vleugel.
1. R Y S SO P T E R Y S BI.
Bloemen vaak door mislukking éénsiachtig. Kelk zonder
Mieren, 5-deelig. Bloembladen ter nauwernood genageld.
Meeldraden 10; helmdraden draadvormig, aan de
basis verdikt, tot eene urn vergroeid, kaal of behaard;
helmknoppen zonder aanhangsels, kaal of behaard. Eierstok
3-lobbig, 3-hokkig, langharig; stijlen 3, dun, gebogen,
met een knopvormigen stempel. Yleugelvruchten
1—3 , aan de zijden met wratjes bezet en aan den top
een vleugel dragende, die aan den bovenvoorkant verdikt
is. Zaad langwerpig, met vliezige zaadhuid; kiem dun,
een weinig gebogen.
Heesters, met windende, dunne stengels. Bladeren tegenovergesteld
, gaafrandig, van onderen met klieren aan den
rand; met dunne bladstelen, welke aan den top 2 klieren
dragen; steunblaadjes zeer groot. Bloeiwijze eindelingsch
of schijnbaar okselstandig, tuilvormig; bloemstelen van
boven verdikt, geleed met de bloemstengels, welke aan de
basis 1 schutblad en aan den top 2 schutblaadjes dragen.
Schutbladen in den knop dakpanswijze dekkend. Bloemen
wit.
Omstreeks.. 6 soorten in Australië en tropisch Azië, waarvan 4
in Nederlandsch Indië.
2. T R IS T E L L A T E IA Thouars.
Kelk 5-deelig, zonder of met kleine klieren. Bloembladen
5, genageld. Meeldraden 10; helmdraden stijf,