vrucht of hes, zelden eene kokervrucht of zeer zelden
eene noot. Zaden verschillend, meestal klein, talrijk,
recht of zelden gekromd; zaadhuid lederachtig of meestal
vliezig, onbehaard of behaard, glad, netvormig gestippeld
of gerimpeld, niet zelden gevleugeld; kiemwit meestal
overvloedig en vliezig, bij eenige geslachten klein, zeer
zelden ontbrekend; kiem meestal klein, rolrond; zaadlobben
plat-bol; kiem worteltje rolrond, niet veel breeder
dan de zaadlobben, zelden groot en dan veel grooter dan
de platte, min of meer bladachtige zaadlobben.
Boomen, heesters of kruiden van verschillend uiterlijk.
Aantal soorten -volgens Bentham en Hooker 540, verdeeld in 73
geslachten, voornamelijk in de gematigde en koude streken van de
geheele wereld voorkomende en zeldzaam tusschen de keerkringen.
Deze familie, samengesteld uit de vereeniging van verscheidene
families van oudere schrijvers, bevat volgens de meening van vele
botanisten een aantal heterogene bestanddeelen, zoodat het niet
onwaarschijnlijk is dat' zij bij eene revisie weder in verschillende
deelen gesplitst zal worden.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus IJ Saxifrageae Kruiden, meestal met bloemschacht.
Bladeren meestal afwisselend, zonder steunblaadjes. Bloemen meestal
5-tallig. Eierstok 1—3-hokkig.
1. Astilbe. Bloembladen 5 of ontbrekend. Meeldraden 8 of 10.
Vruchtbladen bijna vrij , bij rijpheid in eene 3-lobbige doosvrucht
of 3 kokervruchten overgaande. Hooge kruiden met 3-tallige bladeren
en tot pluimen vereenigde bloemen.
Tribus II. Hydrangeae. Heesters en boomen. Bladeren afwisselend
of tegenovergesteld, zonder steunblaadjes, enkelvoudig. Bloembladen
meestal klepswijze aaneensluitend in den knop. Meeldraden
meestal epigynisch en, bij de geslachten van Nederlandsch lndië, in
het dubbele aantal van de bloembladen. Eierstok bij de meeste geslachten
3- of 5-hokkig en, bij de geslachten van Nederlandsch lndië,
onderstandig of half onderstandig.
2. Hydrangea. Stijlen 4 of 5, vrij of aan de basis vergroeid,
met eindelingsche of aan de binnenzijde der stijlen geplaatste
stempels. Onderstandige, 2—4-hokkige, kleine doosvrucht. Bladeren
tegenovergesteld, blijvend of afvallend. Buitenste bloemen
vaak onvruchtbaar en grooter dan de binnenste, die klein zijn.
3. Dichroa. Stijlen 3—5, uiteengespreid, knodsvormig, met
stempelkliertjes aan de binnenzijde. Half onderstandige, 1-hokkige,
groote, blauwe bes. Bladeren afwisselend of tegenovergesteld,
blijvend. Alle bloemen gelijk, groot, blauw of paarsch.
Tribus III. EHCRlIoniCRC. Boomen of heesters, met afwisselende,
enkelvoudige, dikwijls lederachtige, klierig gezaagde bladeren
zb.nder steunblaadjes. Meeldraden meestal in hetzelfde aantal als dé
bloembladen. Bloembladen, bij de geslachten van Nederlandsch lndië,
in den knop klepswijze aaneensluitend.
4. I tea. Bloembladen 5, lijnvormig. Eierstok half bovenstandig,
2-hokkig. Stijl 2-deelig. Bovenstandige, in 2 snavels eindigende’
veelzadige doosvrucht.
5. Polyosma. Bloembladen 4, lijnvormig. Eierstok onderstandig,
”1-bokkig. Stijl enkelvoudig. Eénzadige bes.
Tribus IV. Cunonieae. Boomen of heesters. Bladeren tegenovergesteld
of zelden in kransen van 3 of meer, enkelvoudig, 3_5-
tallig of onevengevind, met steunblaadjes. Bloembladen nooit in den
knop klepswijze aaneensluitend.
6. Spiraeopsis. Bloemen tweehuizig. Kelk 5—6-deelig, met in
den knop klepswijze aaneensluitende slippen. Meeldraden .onder
de hypogynische schijf ingeplant. Boomen met stervormig-vilt-
achtige beharing en gevinde, van onderen met schubben bedekte
bladeren.
7. Weinmannia. Bloemen twee- of gemengdslachtig. Kelk 4—
5-deelig, met in den knop dakpanswijze dekkende slippen. Meeldraden
onder den rand van de gelobde, perigynische schijf ingeplant.
Onbehaarde of viltachtig behaarde heesters of boomen,
met enkelvoudige, 3-tallige of gevinde, van onderen niet beschubde
bladeren.
Onvolkomen bekend geslacht.
8. Treubia. Bladeren afwisselend. Bloembladen 5. Meeldraden
5. Stijlen 5. Eierstok 5-hokkig, met 2 eitjes in elk hokje, vastgehecht
aan eene groote zaadlijst, die van den top van het hokje
omlaag hangt.
1. A S T IL B E Ham.
Bloemen dikwijls gemengdslachtig. Kelk klokvormig,
vrij, aan de basis met den eierstok vergroeid en met 5
zelden 4, in den knop dakpanswijze dekkende lobben!
Bloembladen 5 of ontbrekend, zelden 4, lijnvormig, aan
de basis van den kelk ingeplant, perigynisch. Meeldraden
10 of 5, zelden 8, perigynisch; belmdraden lang, hart-
vormig-tweelobbig. Yruchtbladen 2—3 of verbonden tot
eeÜ 2—3-hokkigen, 2—3-lobbigen eierstok of nagenoeg
vrij en alleen aan de basis een weinig vergroeid, in beide
gevallen in rechte, priem vormige stijlen met stompe
stempels eindigend; eitjes oo, vastgehecbt aan asstandige
zaadlijsten. Rijpe vruchtbladen weinig- of veelzadig, öf
eene 3—2-lobbige doosvrucht óf 3—2 kokervruchten