aaneensluitend. Meeldraden 2—4-maal meer dan de bloembladen.
Eierstok 2—6-hokkig, onderstandig, half bovenstan-
dig of zelden bovenstandig. Kiemwit ontbrekend of vleezig.
Boomen of heesters, zeer dikwijls aan de zeestranden voorkomende.
Bladeren meestal tegenovergesteld, zeer zelden afwisselend,
zonder stennblaadjes.
LH. Combretaceae. Kelklobben in den knop verschillend.
Meeldraden meestal in bepaald aantal. Eierstok 1-hokkig.
Kiemwit ontbrekend. Zaadlobben ineengerold of gevouwen.
Boomen of heesters. Bladeren tegenovergesteld of afwisselend,
zonder steunblaadjes.
§§ Eitjes in den binnenhoek der hokjes of aan basilaire zaadlijsten
vastgehecht, klimmend, horizontaal of hangend.
LIII. Myrtaceae. Kelklobben in den knop dakpanswijze
dekkend of open. Meeldraden meestal in onbepaald aantal.
Eierstok meestal onderstandig, 2—oo-eiig en 2—oo-hokkig,,
öf zelden 1-hokkig met nagenoeg basilaire zaadlijsten. Kiemwit
ontbrekend. Boomen of heesters, zelden halfheesters. Bladeren
zonder steunblaadjes, meestal gestippeld, tegenovergesteld
of zelden afwisselend, vinnervig of zelden 3—5-nervig.
LIY. Melastomaceae. Kelklobben meestal in den knop
dakpanswijze dekkend of open. Meeldraden meestal in bepaald
aantal, met 1—2 poriën aan den top, zelden met 2
spleten; helmbindsel meestal verdikt en op verschillende
wijzen met aanhangsels voorzien. Eierstok met den kelk vergroeid
of vrij, 2—oo -hokkig met oo eitjes in elk hokje.
Kiemwit ontbrekend. Boomen, heesters of kruiden, met tegenovergestelde,
3—9-nervige, zelden vinnervige bladeren, zonder
steunblaadjes.
LY. Lythraceae. Kelklobben in den knop klepswijze aaneensluitend.
Bloembladen meestal ineengekreukt. Meeldraden
in bepaald of zelden in onbepaald aantal- Eierstok meestal
vrij, 2—oo -hokkig ; elk hokje met oo eitjes. Kiemwit ontbrekend.
Kruiden, heesters of boomen. Bladeren tegenovergesteld
of zelden afwisselend, gaafrandig, zonder steunblaadjes.
LVI. Onagraceae. Bloemen meestal 2—4-tallig. Kelklobben
in den knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden in bepaald
aantal. Eierstok onderstandig, 2—4-, zelden 1-hokkig, met
oo, zelden met 1 eitje in elk hokje. Kiemwit ontbrekend.
Kruiden, heesters of boomen. Bladeren verschillend, soms
getand of vinspletig, zonder steunblaadjes.
Cohors 13. PASSIFIiORAIiES.
(Zaadli jsten mees tal wands tandig. )
Bloemen regelmatig, of zeldzamer in mindere of meerdere
mate onregelmatig. Yruchtbladen vergroeid tot een eierstok,
die onderstandig, half onderstandig of in de kelkbuis besloten
is, zelden daar buiten uitsteekt, 1-hokkig, doch min of
meer door wandstandige zaadlijsten of door schotten, die
ter zijde of dicht bij de wanden zaadlijsten dragen, zelden
volkomen, gedeeld. Stijl min of meer gedeeld of (bij de meeste
Samydaceae) ongedeeld of stijlen van de basis af vrij. Bladeren
gaaf, gelobd of ingesneden.
LYII. Samydaceae. Bloemen meestal tweeslachtig. Bloembladen
meestal min of meer gelijk aan de kelkbladen of ontbrekend.
Bijkroon ontbrekend. Meeldraden nu eens in bepaald
aantal, afwisselend met klieren of schubben, dan weder in
onbepaald aantal. Eierstok onderstandig, half bovenstandig
of met eene breede basis. Stijl onverdeeld of zelden 3-spletig
of 3-deelig. Kiemwit overvloedig. Boomen of heesters. Bladeren
onverdeeld, afwisselend of zelden tegenovergesteld.
Steunblaadjes klein of ontbrekend.
LYIII. Turneraceae. Bloemen tweeslachtig. Bloembladen
in vorm van de kelkbladen verschillend, naakt of met
eene schub voorzien, doch overigens zonder bijkroon. Meeldraden
in bepaald aantal. Eierstok vrij. Stijlen van de basis
af vrij, dikwijls 2-spletig. Kiemwit overvloedig. Kruiden of
heesters. Bladeren afwisselend, onverdeeld. Steunblaadjes
klein of ontbrekend.
LIX. Passifloraceae. Bloemen tweeslachtig of éénsiachtig.
Bloembladen dikwijls in vorm met de kelkbladen overeen