gaafrandig, gelobd of voetvormig 3—7-bladig. Ranken
enkelvoudig of 2-spletig. Bloemen klein of groot, geel of
zelden wit, aan den bloemsteel niet zelden van een groot
schutblad voorzien, de mannelijke alleenstaand of in tuilen
of trossen, de vrouwelijke alleenstaand. Yrucht klein of van
middelbare grootte, meestal met wratjes of stekels bedekt.
Aantal soorten 25, de meeste in tropisch Afrika, eenige weinige
in de tropische gewesten verspreid. In Nederlandsch Indië komt
een 7-tal soorten voor.
7. L U F F A Tourn.
Bloemen éénbuizig. Mannelijke bloemen: Kelkbuis
klok- of tolvormig, 5-lobbig; lobben driehoekig of lancet-
vormig. Bloembladen 5, vrij, uitgespreid, omgekeerd
hart- of eivormig, gaafrandig of uitgekarteld. Meeldraden
3, zelden 4 of 5, in de kelkbuis ingeplant, v rij; helm-
knoppen bruten de bloem uitstekend, langwerpig of breed,
één 1-hokkig, de overige 2-hokkig of alle 1-hokkig, met
lijnvormige, bochtig S-vormige hokjes , het meestal breede
helmbindsel omgevende; stuifmeel glad, wit, in drogen
toestand eivormig, met 3 voren, na bevochtiging kogelvormig,
met 3 poriën. Rudimentaire stamper kliervormig
of ontbrekend. Vrouwelijke bloemen : Kelkbuis boven den
eierstok verlengd; kelklobben en bloemkroon zooals bij
de mannelijke bloemen. Stamihodiën 3, zelden 4—5, dik.
Eierstok lang, gevoord, kantig of cilindrisch, met 3 zaadlijsten
; stijl zuilvormig, met 3 2-lobbige stempels; eitjes
talrijk, horizontaal. Yrucht droog, langwerpig of cilindrisch,
scherp geribd of rolrond, glad of gestekeld, van
binnen vezelig, met den blijvenden stijl aan den top en
aldaar met een dekseltje openspringend. Zaden talrijk,
langwerpig, samengedrukt.
Éénjarige, onbehaarde, ruwe of zachtharige kruiden.
Bladeren 5—7-lobbig, zelden nagenoeg gaafrandig, zonder
klier aan den top van den bladsteel. Ranken 2—oo -spletig.
Bloemen groot, zelden klein, geel of zelden wit, de mannelijke
in langgesteelde trossen, de vrouwelijke alleenstaand.
Vrucht dikwijls zeer groot.
Aantal soorten 6, in de warme gewesten, voornamelijk van de
oude wereld, gekweekt en in het wild voorkomend. In Nederlandsch
Indië vindt men L. acutangula Roxb. en L. cylindrica Roem.
8. B R Y O N O P S IS Am.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloemen : Kelkbuis wijd
klokvormig, met 5 smalle en korte tanden. Bloemkroon
wijd klokvormig, 5-deelig, met eivormige, dikwijls teruggeslagen
lobben. Meeldraden 3, vrij, op de kelkbuis
ingeplant, met korte helmdraden ; helmknoppen eivormig,
één 1-hokkig, de overige 2-hokkig; hokjes lijnvormig,
een weinig bochtig, met een breed, niet verlengd helmbindsel
; stuifmeel kogelvormig, gestekeld, met vele
poriën. Rudimentaire stamper ontbrekend. Vrouwelijke
bloemen : Kelk en bloemkroon zooals bij de mannelijke.
Staminodiën 3, klein. Eierstok kogel- of eivormig, met
3 zaadlijsten en met weinige eitjes; stijl dun, aan de
basis naakt, met 3 met wratjes bezette, diep 2-lobbige
stempels; eitjes horizontaal. Yrucht eene kogelvormige
of ei-kegelvormige, vruchtmoes bevattende besvfucht.
Zaden talrijk, door een dikken rand omgeven, aan beide
kanten gezwollen, met fijne groefjes.
Éénjarige, ruwharige, klimmende kruiden. Bladeren
diep handlobbig, met 5 lobben. Ranken 2-spletig. Bloemen
klein, groengeel, de mannelijke en vrouwelijke in bundels,
dikwijls op dezelfde as. Yrucht klein, groen of
rood, wit gestreept.
Aantal soorten 2, in Zuid Azië en Australië. In Nederlandsch
Indië ééne soort, Br. laciniosa Naud., in Miquel’s Flora als eene
soort van Bryonia Tourn., {Br. laciniosa L.), vermeld.
9. CD CUM IS L.
Bloemen één-, zelden tweehuizig. Mannelijke bloemen:
Kelkbuis klok- of tolvormig; zoom 5-lobbig; lobben uiteenstaande,
priemvormig. Bloemkroon rad- of min of
meer klokvormig, 5-deelig, met langwerpige of eivormige,
spitse slippen. Meeldraden 3, vrij, op de kelkbuis ingeplant,
met korte helmdraden; helmknoppen langwerpig, één
1-hokkig, de overige 2-hokkig, met lijnvormige, bochtige
of gekromde of zelden rechte hokjes en met een helmbindsel,
dat van boven in een met wratjes bezet, 2-lobbig of -spletig
of, bij den helmknop met 1 hokje, gaafrandig aanhangsel
is verlengd ; stuifmeel glad, in drogen toestand eivormig,
met 3 voren, bij bevochtiging kogelvormig en met