borstels vervormd zijn; helmdraden vrij, eenigszins dik;
helmknoppen ruggelings vastgehecht, langwerpig, 1-hokkig,
van voren door eene langsspleet openend. Eierstok ge-
steeld, rolrond, langharig, gekromd, lancetvormig, 1-
liokkig, met 3 wandstandige zaadlijsten; stijl eindelingscli,
dun, rolrond, buisvormig met doorboorden, afgeknotten
top; eitjes talrijk, in 2 rijen aan de zaadlijsten bevestigd,
hangend, anatroop, met buikstandige zaadnerf. Doosvrucht
hauwvormig, gesnaveld, 3—6-zijdig, paarlsnoervormig,
1-hokkig, 3-kleppig, veelzadig; de kleppen dragen in
het midden de door sponsachtige schotten gescheiden
zaden. Zaden groot, eivormig, met 3 vleugels of ongevleugeld;
vaatmerk en vleugels kurkachtig of vliezig;
kiem zonder kiemwit, orthotroop; zaadlobben amandelachtig;
kiemworteltje kort, naar hoven gericht; pluimpje
veelbladig.
Ongewapende hoornen, wier wortel een scherpen smaak
heeft en wier bast rijkelijk gom bevat. Bladeren afvallend,
afwisselend., groot, 2—3-maal onevengevind, met
tegenoverstaande blaadjes. Steunblaadjes ontbrekend of
in den vorm van gesteelde kliertjes aan de basis van den
bladsteel en van de blaadjes. Bloemen groot, wit of rood, in
zachtharige, okselstandige pluimen. Doosvrucht langwerpig.
Een geslacht, in Noord Afrika en Zuid Azië voorkomende"; éi'rie
soort wordt in alle warme streken der wereld gekweekt. Men heeft
deze plantengroep achtereenvolgens in de nabijheid der Resedaceae,
Capparidaceae, Sapindaceae, Violaceae, Polygalaceae, Legumino-
sae, Bignoniaceae en andere geplaatst. In voorkomen hebben zij
veel van de Leguminosae, dóch dè vrucht toont de meeste overeenkomst
met die der Violaceae.
MORINGA. Juss.
Kenmerken van het geslacht als die der familie:
Aantal soorten volgens Hooker 3, waarvan 1, M. pterygospervha
Gaertn. , in alle tropische landstreken gekweekt voorkomt. Volgens
Miquel worden er echter in Nederlandsch Indië 2 soorten gekweekt,
beide met gevleugelde zaden , waarvan de eene, M. ptevygosperma
Gaertn. , driekantige hauwen en 5 meeldraden zonder helmknoppen
heeft, terwijl bij de andere, M. polygona D C., de hauwen veelkantig
zijn en alle meeldraden helmknoppen dragen. Door Hooker
worden zij als synoniemen beschouwd.
F am. x l i i i . CONNARACEAE.
Bentham e t Hooker, Gen. Plant. I , p. 430. — Miquel, Fl. Ind.
Bat. I, 2, p, 657, en Sumatra, p. 528. — Ann. Mus. Bot. Lugd. Bat.
III, p. 88. — Hooker, Fl. of Br. Ind. II, p. 46. — Kurz in Journ.of
As. Soc., XXXIX, 2, p. 75.
Bloemen meestal tweeslachtig, regelmatig of min ^ of
meer onregelmatig. Kelk 5-spletig of 4—5-deelig, dikwijls
blijvend en de basis der vrucht omsluitend, in den
knop dakpanswijze dekkend of klepswijze aaneensluitend.
Bloembladen 5, lijnvormig-langwerpig, vrij of soms aan
de basis licht vergroeid, in den knop dakpanswijze dekkend,
zeer zelden klepswijze aaneensluitend. Meeldraden
peri- of hypogynisch, 5 of 10, die, welke tegenover de
bloembladen staan, meestal korter dan de andere, niet
zelden onvolkomen; helmdraden draadvormig, aan de
basis- dikwijls éénbroederig; helmknoppen kort, tweelob-
b ig 1), naar binnen openspringend, zelden na den bloei
naar buiten gekeerd. Schijf ontbrekend of dun, de basis
der meeldraden aan de buitenzijde- omgevend, ringvormig
of onvolkomen. Vruchtbladen (vrije stampers) meestal 5, zelden
1—4 ,1-hokkig, kogelvormig, behaard; stijlen priem- of
draadvormig; stempels knopvormig, enkelvoudig of 2-
lobbig; eitjes 2, naast elkander, klimmend van den binnenhoek
van het hokje, orthotroop. Meestal eene doosvrucht,
zelden, 3—5, zittend of gesteeld, kokervruchtvormig
, aan de buikzijde, zelden aan de rugzijde open-
'springend, één-, zelden tweezadig. Zaad opgericht, met
of zonder zaadrok; zaadhuid dik, soms onder het midden
vleezig, zaadrokachtig; zaadrok vleezig, gekleurd, het
zaad geheel of ter halver hoogte omgevend of nap vormig;
kiem öf zonder kiëmwit, met amandelvormige zaadlobben
öf met een vleezig kiemwit en bladachtige zaadlobben
; kiemworteltje naar boven gericht, zelden aan de
buikzijde geplaatst.
Boomen of opgerichte of klimmende heesters. Bladeren
blijvend Óf afvallend, afwisselend, zonder steunblaadjes,
]) Het woord tweelobbig gebruik ik als vertaling voor didynius, tot
aanwijzing van helmknoppen, die uit twee duidelijk gescheiden, doch
in het midden samenhangende, sterk gewelfde helften bestaan.