hoekige, onder de opperhuid liggende cellen), 2 - 4 - of
5-hokkig, zelden door het verscheuren der tusschenschot-
ten 1-hokkig en onregelmatig dwars openspringend. Zaden
talrijk, zeer klein, nagenoeg kogelvormig, doch kantig.
Zaadlobben hartvormig-afgerond.
Éénjarige, zelden tweejarige, bijna altijd onbehaarde
moeraskruiden. Stengel en takken min of meer 4-kantig.
Bladeren kruis wij s geplaatst, zelden door uiteenschuiven
der bladeren van hetzelfde paar afwisselend, altijd zittend,
meestal met hartvormige basis, 1-nervig. Bloemen in
zittende of gesteelde, in de meeste bladoksels voorkomende,
vorkswijs vertakte bijschermen. Schutbladen klein en stijf-
vliezig, zelden in het midden groen. Schutblaadjes aan
den bloemsteel vrij.
Aantal soorten 17, in Amerika, Afrika, Azië, Europa en Australië.
Volgens Koehne komen er in Nederlandsch Indië waarschijnlijk 5
voor, nl. Amm. octandra L. ƒ., Amm. Jmccifera L., Amm. micro-
carpa D C., Amm. multiflora Boxb. en Amm. verticiüata Lam.
Ook deze werden hij vroegere schrijvers bij verschillende geslachten
gerekend. Amm. octandra L. f. komt in Miquel’s Flora vooreerst
voor als eene soort van Diplostemon I) C., (Dipl. octandrum
Wight et Arn.), en vervolgens als zijn geslacht Ammannella (A.
linearis Miq.), waarvan echter, volgens Koehne, de beschrijving
onjuist is. Am m . baccifera L. vormde het geslacht Hapalocarpum
Wight et Arn. en wel beide door Miquel opgenoemde soorten,
Hap. Indicum Wight et Arn. en Hap. vesicatoriüm Wight et
Am . Het geslacht Cryptotheca BI. werd gevormd door Amm.
microcarpa D C., {Crypt, dichotoma BI.). Deze soort van Blume
was door Miquel tot het geslacht Suffrenia Bell. gebracht, (Suffr.
dichotoma Miq.), doch volgens Koehne moet Suffr. dichotoma Miq.
als een synoniem van Amm. multiflora Boxb. gelden, waartoe ook
ééne soort van het geslacht Ditheca Wight et Am., (Dith. debilis
Miq.), gebracht moet worden. Eene tweede soort hiervan, Dith.
verticillata Wight et Arn., is Amm. verticiüata Lam., terwijl eene
derde in het geslacht Rotala tehuis behoort.
3. WOODFORDIA Salisb.
Bloemen 6 -, zeer zelden 5-tallig, regelmatig of,
wegens de neergebogen meeldraden, onduidelijk één-
zjjdig. Kelk 12-, zelden 10-nervig, buisvormig, met soms
uitgezetten, helder rood gekleurden zoom, boven de vrucht
ten slotte min of meer vernauwd; lobben nagenoeg 1:L
of % van de lengte der buis bereikende; aanhangsels
aan den kelk wratvormig. Bloembladen klein, korter of
een weinig langer dan de kelklobben, blijvend. Meeldraden
1 2 of 1 0 , in 1 rij op ‘/4 van den kelk ingeplant,
daar ver buiten uitstekend, min of meer nedergebogen,
die welke tegenover de kelkbladen staan slechts weinig
langer dan de tegenover de bloembladen geplaatste, doch
die van de voorzijde der bloem iets langer dan die van
de achterzijde; helmdraden in den knop nedergebogen;
helmknoppen nagenoeg rond, aan de rugzijde bevestigd.
Eierstok zittend, cilindrisch, min of meer onvolkomen
2 -bokkig, daar het tusschenschot boven de zaadlijst eene
kleine opening heeft; zaadlijsten aan eene cilindrische
zuil vastgehecht, met zeer talrijke, kleine eitjes bedekt;
stijl langer dan de eierstok, ten slotte een weinig langer
dan de meeldraden, soms aan den top omgebogen en
met stipvormigen stempel. Doosvrucht langwerpig-ellip-
tisch, 2 -hokkig, bij het rijp worden dikwijls den kelk
splijtend, dunvliezig, glanzend bruin, in den kelk besloten
, niet openbarstend of ten slotte op verschillende
wijzen uiteenscheurend. Zaden zeer klein,- smal wigvor-
mig-langwerpig, min of meer plat.
Heesters, die dikwijls min of meer boomachtig zijnen
waarvan de jongere takken min of meer vierkantig, zwart
gestippeld en grijsviltig zijn, terwijl de oudere rolrond
of onder de knoopen samengedrukt en van de haren
ontdaan zijn. Bladeren kruiswijs geplaatst, min of meer
lederachtig, van onderen vooral zwart gestippeld, vinnervig
en netvprmig geaderd. Bloemen ten getale van 1—15,
aan korte, okselstandige twijgen, die öf uit de oksels van
kleine, gewone bladeren of zeldzamer uit die van spoedig
afvallende schutbladen ontstaan en enkelvoudige of samengestelde
trossen vormen, die, soms door eene eindbloem
afgesloten, in een 8 -bloemig bij scherm kunnen overgaan;
bloemstelen 3—10 mM. lang, kortharig en zwart gestippeld.
Aantal soorten 2, waarvan de eene op het vaste land van Afrika
en de andere op Madagascar en in Azië is aangetroffen. De laatste, W.
fruticosaKurz,komt ook in Nederlandsch Indië voor en was in Miquel’s
Flora in het geslacht Grislea Löffl. geplaatst,{Grisl. tomentosa Boxb.),
terwijl zij bij de andere schrijvers tot Lythrum L. gerekend was,
{L. fruticosum L.). Verder vindt men haar nog bij verschillende
schrijvers als Lythr. punctatum Span., Grisl. punctata Buchan.
en Woodf. tomentosa Bedd. Ten slotte werd zij als een nieuw
geslacht Acistoma Zipp. vermeld, (A. coccineum Zipp.).