Tribus IV. Seselineae. Vrucht kogel- of eivormig of langwerpig
of ruggelings samengedrukt, met eene breede voegvlakte; zijde-
lingsche ribben of vrij, öf tot een dunneren of dikkeren, kurkachtigen,
maar niet breeden rand verbonden.
10. Foeniculum. Bloembladen geel, niet uitgerand. Hoofdribben
dik of dun, maar niet kurkachtig. Dalen met 1 striem. Vrachtdrager
2-deelig. Omwindsels en omwindseltjes ontbrekend. (Gekweekt.)
11. Oenanthe. Bloembladen wit, uitgerand. Zijdelingsche hoofdribben
kurkachtig. Dalen met 1 striem. Vrachtdrager ontbrekend.
Omwindsel en omwindseltjes oo -bladig, zelden armbladig of ontbrekend.
(Inheemsch.)
Tribus V. P e u c e d a n e a e . Vrucht ruggelings samengedrukt.
Zijdelingsche hoofdribben tot een breeden of vleugelvormigen rand
verbonden.
12. Peucedanum. Bloembladen wit of geel, al of niet uitgerand.
_ Vrucht elliptisch of eivormig. Zijdelingsche hoofdribben, sterker
ontwikkeld dan de ruggelingsche en middelste. Dalen met 1,
zelden met 2—3 striemen. Vrachtdrager 2-deelig. Omwindsels
oo - of armbladig of ontbrekend. Omwindseltjes oo -bladig of bij
het in Nederlandsch Indië gekweekte geslacht ontbrekend.
(Gekweekt).
Series III. D1PL0ZYGIEAE. Schermen sainengesteld. Striemen in de
dalen of onder de bijribben min of meer ontwikkeld. Bijribben draadvormig,
min of meer vooruitspringend of gevleugeld, meestal meer
ontwikkeld dan de hoofdribben, doch bij Bifora en Coriandrum alle
weinig ontwikkeld.
Tribus VI. CaTIcalineae. Vrucht rolrond of een weinig zijdelings
of sterker ruggelings samengedrukt, niet' gevleugeld of op de
ribben van gelobde vleugels of Stekels voorzien.
13. Coriandrum. Vrucht niet borstelig of gestekeld. nagenoeg
kogelvormig. Omwindsel ontbrekend. Zaad aan de voorzijde
uitgehold. (Gekweekt.)
14. Bifora. Vrucht niet borstelig of gestekeld, dubbel bolvormig.
Zaad aan de voorzijde diep uitgehold. Omwindsel ontbrekend.
(Gekweekt ?)
15. Daucus. Vrucht gestekeld, eivormig of langwerpig. Zaad
aart de voorzijde min of meer plat. Omwindsel uit ingesneden
schutbladen bestaande. (Gekweekt.)
16. Caucalis. Vracht borstelig of gestekeld, eivormig of langwerpig.
Zaad aan de voorzijde uitgehold of ineengerold. Omwindsel
uit lijnvormige schutbladen bestaande. (Verwilderd en inheemsch?)
1. H Y D RO CO TY L E L.
Kelktanden klein of weinig ontwikkeld. Bloembladen
gaafrandig, spits of stomp, een weinig hol, in den knop
klepswijze aaneensluitend of dakpanswijze dekkend. Schijf
uitgespreid, soms met verheven of napvormigen ra n d ;
stijlen van de basis af vrij. Yrucht zijdelings samengedrukt,
plat of min of meer 2-lobbig, met eene smalle
voegvlakte; nootjes zijdelings samengedrukt; hoofdribben
adervormig; rugribben om de vrucht een rand vormend;
middelste ribben een weinig vooruitspringend, recht of gekromd
; de zijdelingsche in de voege verborgen of daar
min of meer van verwijderd en eenigszins vooruitspringend
, die van de beide nootjes zelden ineenvloeiend; bijribben
zelden duidelijk ontwikkeld, zelden min of meer
netvormig vereenigd; striemen ontbrekend of zeer dun
en binnen de hoofdribben. Yruchtdrager onverdeeld of
ontbrekend, zeer zelden 2-spletig. Zaad zijdelings samengedrukt.
Eenjarige of overblijvende, nederliggende of aan de
knoopen wortelende, soms opgerichte, dikwijls zeer kleine
kruiden of zeldzamer lage halfheestérs. Bladeren gaafrandig
en handnervig, (dikwijls schildvormig), of hand-
deelig, zelden smal en 1-nervig. Steunblaadjes klein,
stijfvliezig, dikwijls verscheurd, zeer zelden weinig ontwikkeld.
Schermen enkelvoudig of zelden een weinig onregelmatig
samengesteld of door eenige kransen van
bloemen langs den schermsteel vermeerderd. Omwindsel
armbladig of ontbrekend. Bloemen wit of zelden purper,
soms éénsiachtig.
Aantal soorten 73, op vochtige of moerassige plaatsen in de
warme en gematigde gewesten van de beide halfronden wijd verspreid,
de meeste in Australië, Zuid Afrika en Zuid Amerika, minder
talrijk in Zuid Azië, Noord Amerika, tropisch Afrika en Europa. Het
geslacht wordt verdeeld in 2 secties:
1. Eu-Hydrocotyle. Bloémbladen spits, in den knop klepswijze
aaneensluitend. Bijribben ontbrekend of onduidelijk. Bladeren
schild- of hartvormig. Hiertoe behoofen de meeste soorten van
Nederlandsch Indië, volgens Miquel’s Flora niet minder dan 41,
waarvan 10 door denzelfden schrijver later, in Illustr. de la
Fl. de VArch. Ind., tot 4 teruggebracht werden, nl. H. hirsuta
D C., H. podantha Molk., II. Nevalensis Hook. en H. Sibthor-
pioides Lam., terwijl naar zijne meening van de elfde, H. Ja-
vanica Thunh., geen exemplaren van Nederlandsch, maar wel
van Engelsch Indië bekend waren. Evenwel bracht Clarke in
Hooker’s Flora of Br. Ind. die echter Miquel’s lateren arbeid
klaarblijkelijk niet geraadpleegd heeft, de meeste soorten van Nederlandsch
Indië tot II. Javanica Thunb. en H. rotundifolia Roxb.