neer dit verschil niet als geslachtskenmerk geldt, ook Potentilfa L.
met Fragaria vereenigd moet worden. Men zou dan echter ook, zooals
in De Candolle’s Prod. Syst. Nat. II, p. 574, Duchesnea met
Potentilla kunnen vereenigen. In Nederlandsch Indië zijn er volgens
Miquel 3 soorten van Duchesnea: D. fragarioides Smith. (Fr.
Malayana Roxb.), D. chrysantha Mig. (Fr. chrysantha Zoll. et
Mor.) en D. Sundaica Miq. (Fr. Sundaica BI.) Ook van Fragaria
in engeren zin, de Aardbeien (Fr. vesca L.)t komen er in, Nederlandsch
Indië eenige variëteiten op de toppen der bergen voor,
doch alleen gekweekt en verwilderd.
13. A L CH EM IL LA L.
Kelk blijvend, met urnvormige buis en nauwe monding;
lobben 8—10, 2-rijig, de binnenste klepswijze aaneensluitend,
de buitenste zeer klein. Bloembladen ontbrekend.
Meeldraden lB-4, op de monding van den kelk ingeplant,
klein, met korte, vrije helmdraden. Schijf de kelk-
buis bekleedend, met dikken rand, de monding van den
kelk sluitend. Stampers 1— op den kelkbodem ingeplant
, min of meer gesteeld of zittend, vrij; stijlen aan
de basis of de buikzijde der stampers ingeplant, draadvormig,
onbehaard, met knopvormigen stempel; één eitje,
klimmend van de basis van het hokje. Dopvruchtjes 1—4,
binnen de kelkbuis besloten, vliezig. Zaad nabij de basis
van het hokje vastgehecht, klimmend, met vliezige zaad-
huid; zaadlobben lijnvormig-omgekeerd eirond; kiem worteltje
kort, naar boven gericht.
Overblijvende, zelden éénjarige, neerliggende of opgerichte
kruiden, wier takken soms dakpanswijze opeengedrongen
bladeren dragen, welke met eene stijve, zijde-
of viltachtige beharing zijn bekleed en zelden onbehaard
zijn. Bladeren afwisselend, cirkel vormig, gelobd, hand-
deelig of hand vormig samengesteld, bij eenige weinige
soorten kort, stengelomvattend en veelspletig. Steunblaad-
jes met den eene scheede vormenden bladsteel vergroeid.
Bloemen klein, zittend of gesteeld, meestal in dichte
tuilen, zelden in losse bij schermen of alleenstaand, zonder
schutbladen.
Aantal soorten omstreeks 30, grootendeels in Zuid en Midden
Amerika van Chili tot Mexiko, eenige weinige in de gematigde en
koude streken van het Noordelijk Halfrond en in Madagascar, Zuid
Afrika en de bergstreken van Nederlandsch en Engelsch Indië. Op
de bergen van Midden en Oost Java werd ééne soort, A. villosa
Jungh., gevonden.
14. AGrKIMONIA Tourn.
Kelk blijvend, met tolvormige buis, van buiten onder
den zoom 5 haakvormige doorns of tanden dragende, met
nauwe monding; kelklobben 5, in den knop dakpanswijze
dekkend, ten slotte samenneigend. Bloembladen 5, grooter
dan de kelklobben, cirkel vormig of langwerpig. Schijf de
kelkbuis bekleedend, met dikken, ringvormigen, klieren-
dragenden rand. Meeldraden 5—10 of meer, op den
kelkrand ingeplant, 1-rijig, met vrije, draadvormige helmdraden.
Stampers 2 , in de kelkbuis besloten, zittend;
stijlen draadvormig, boven de kelkbuis uitstekend, met
verbreeden, 2-lobbigen stempel; één eitje, hangend onder
den top van het hokje. Dopvruchtjes 1—2, langwerpig,
lederachtig, binnen de verharde, gesloten, meestal doornachtige
en op het omwindsel van Lappa gelijkende kelkbuis.
Zaad hangend, met vliezige zaadhuid en een naar
boven gericht kiemworteltje.
Hooge kruiden met overblijvenden stengelvoet, stijf-
harig of viltachtig behaard, zelden kaal. Bladeren afwisselend,
onevengevind, met veeljukkige, ingesneden-ge-
zaagde blaadjes. Steunblaadjes met de basis van den
bladsteel vergroeid. Bloemen vrij klein, geel, met schutblaadjes
in het midden en schutbladen aan de basis
van den bloemsteel, meestal in eindelingsche, aarvormige
trossen. Yrucht hangend.
Aantal soorten 8, in de gematigde streken en op de bergen der
tropische gewesten van het Noordelijk Halfrond en in Zuid Amerika.
In Nederlandsch Indië komt A. Javanica Jungh. voor.
15. R O SA L.
Kelkbuis zonder schutblaadjes, kogel- of urnvormig of
opgeblazen, met vernauwden mond; lobben 5, zelden 4,
uitgespreid, bladachtig, dikwijls vindeelig, afvallend ot
blijvend, in den knop dakpanswijze dekkend. Bloembladen
5, zelden 4, uitgespreid. Schijf de kelkbuis bekleedend,
meestal zijdeachtig behaard, met ringvormigen, dikken,
verheven rand, welke de monding van den kelk bijna
sluit. Meeldraden talrijk, oo -rijig, op den sehijfrand ingeplant
; helmdraden draadvormig. Stampers oo , zelden
weinige, op den bodem van de kelkbuis zittend, vrij;