490 LUI. MYRTACEAE.
kelkslippen 5, kort. Bloembladen 5, uitgespreid. Meeldraden
co, korter dan de bloembladen of er boven uitstekend
, min of meer vergroeid tot 5, tegenover de
bloembladen geplaatste bundels, met van boven of bijna
tot de basis vrije helmdraden; helmknoppen bewegelijk,
met evenwijdige, in de lengte openbarstende hokjes.
Eierstok onderstandig of halfbovenstandig, 3-hokkig, met
hollen, platten of bollen, zelden om den stijl ingedrukten
top; stijl draadvormig; stempel min of meer knopvormig
of verbreed; eitjes co in elk hokje, hangend of horizontaal.
Doosvrucht met de blijvende kelkbuis min of meer vergroeid
of behalve de breede basis vrij, binnen den kelk
besloten of er boven uitstekend, aan den top of het vrije
gedeelte hokverbrekend openspringend. Zaden in gering
aantal, teruggekromd of hangend, lijn-wigvormig of aan
den top gevleugeld en verbreed; kiem recht; zaadlobben
plat-bol, langer dan het naar boven gerichte kiemworteltje.
Boomen of hooge heesters. Bladeren afwisselend of aan
de toppen der takken op een gedrongen, min of meer in
kransen, zelden tegenovergesteld. Bloemen meestal klein,
geel of wit, in okselstandige, gesteelde bijschermen. Schutbladen
droog en lang voor den bloei afvallend of ontbrekend.
Schutblaadjes ontbrekend.
Aantal 'soorten ongeveer 20, in, Australië en tropisch Azië. Miquel
noemt 2 soorten voor Nederlandsch Indië, nl. Trist. óbovata Benn.
• en Trist. Sumatrana Miq. De laatste naam werd door Duthie in
Hooker’s Flora of Br. Ind. II, p. 466, ten onrechte veranderd in
Trist. Wightiana Griff. Volgens Duthie komt Trist. Burmanica
Griff. op Java en Borneo en Trist. Merguensis Griff. op Borneo
voor, terwijl Trist. Maingayi Duthie, op Malakka gevonden, misschien
nog op Sumatra kan aangetroffen worden.,
7. M E T RO S ID ERO S Banks.
Kelkbuis klok-, trechter- of urnvormig, aan de basis met
den eierstok min of meer vergroeid; kelkslippen 5 , in
den knop licht dakpanswijze dekkend. Bloembladen 5,
uitgespreid. Meeldraden o o , veel langer dan de bloembladen,
in 1— co rijen, vrij, met draadvormige, soms stijve
helmdraden; helmknoppen bewegelijk, met evenwijdige, in
de lengte openbarstende hokjes. Eierstok onderstandig of
half bovenstandig, binnen de kelkbuis besloten, met platten
of bollen top, om den stijl een weinig ingedrukt,
LUI. MYRTACEAE. 491
3-hokkig; stijl draadvormig, met kleinen of afgeknotten
stempel; eitjes in elk hokjé zeer talrijk, horizontaal of
min of meer klimmend, eene schildvormige of aangegroeide,
in den binnenhoek der hokjes vastgehechte zaadlijst dicht
bedekkend. Doosvrucht met den kelk vergroeid of min
of meer vrij, in de blijvende kelkbuis besloten of er min
of meer boven uitstekend, van boven hokverbrekend en
zelden onregelmatig openbarstend. Zaden oo, klimmend,
dicht opeengedrongen, lijn-, spoel-, wigvormig of van
boven plat en verbreed; zaadhuid dun; kiem recht; zaadlobben
plat of gevouwen, langer dan het kiemworteltje.
Boomen of heesters, zelden klimmend, onbehaard of
grijs-viltachtig behaard. Bladeren tegenovergesteld of zelden
sommige afwisselend, vinnervig. Bloemen dikwijls
groot, in dichte, eindelingsche of zelden okselstandige, in
tweeën of drieën vertakte bij schermen, waaraan elke bloem
binnen een klein schutblad gezeten is of aan een kleinen
bloemsteel zonder schutblaadjes is bevestigd.
Aantal soorten omstreeks 18, meestal in dë eilanden van de
Stille Zuidzee, .eenige weinige soorten in Nieuw Holland, Zuid
Afrika en den Maleischen Archipel. In Nederlandsch Indië vindt
men slechts 3 soorten, nl. Metr. comosa BóXb. en Metr. suberosa
Boxb., -beide alleen bekend doordat zij uit de Molukken in den bota-
nischen tuin te Calcutta zijn ingevoerd, waarbij door Bentham en
Hooker nog eene soort van de Molukken werd gevoegd, welke Miquel’s
geslacht Nania vormde, (N. vera Miq.). Met eerie soort van Npord Australië,
nl. Metr. eucalyptoides F. v. Muell., onderscheidt de laatste zich
door platte en breede, zaden van de overige soorten van Metrosideros.
8. P S ID IUM L.
Kelkbuis klok-, urn- of peervormig, boven den eierstok
meestal weinig verlengd; kelkslippen 4—5, vóélden
bloei kort en breed of bij den geheel gesloten knop
ontbrekend, gedurende den bloei meestal tot aan de schijf
klepswijze uiteenwijkend of uiteenscheurend. Bloembladen
4—5, uitgespreid. Meeldraden zeer talrijk, in oo rijen op
eene meestal breede schijf ingeplant, vrij, met draadvormige
helmdraden; helmknoppen langwérpig of lijnvormig,
nabij de basis vastgehecht, met evenwijdige, in de lengte
openspringende hokjes. Eierstok 2—7-, meestal 4—5-
hokkig; stijl draadvormig, dikwijls dik; stempel schild-
of knopvormig; eitjes in elk hokje oo, in oo rijen aan