17. C ED R E LA L.
Kelk kort, buisvormig, 5-tandig of uit vrije kelkbladen
gevormd. Bloembodem tot eene schijf of eene zuil verlengd,
welke aan den top de voortplantingswerktuigen
draagt. Bloembladen 5, afwisselend met de kelkslippen,
onder elkander vrjj, maar met de zuil vergroeid door
middel van eene uit het midden van het bloemblad naar
deze loopende, verticale plaat, de kiel. Meeldraden 5,
met de bloembladen afwisselend, vrij, op den top der
zuil ingeplant, met priemvormige helmdraden en bewegelijke,
aan de basis hartvormige helmknoppen; helmdraden
ontbrekend of ten getale van 5 tegenover de
bloembladen. Eierstok zittend op den top der zuil 5-
hokkig; hokjes tegenover de bloembladen geplaatst, elk
met 8 12 eitjes in 2 rijen; stijl door een schijf- of
knopvormigen stempel gekroond. Houtachtige of vliezige
doosvrucht, aan den top schotverbrekend, 5-kleppig
openspringend; in elk hokje talrijke, hangende, zijdelings
samengedrukte, langgevleugelde zaden met een dun kiem-
wit; zaadlobben bladachtig, een weinig vleezig; kiem-
worteltje naar buiten stekend en naar boven gericht.
Boomen met beschubde bladknoppen. Bladeren afwisselend,
evengevind met gaafrandige of licht gezaagde
blaadjes, dikwijls met bochtige, doorschijnende stippels of
strepen. Bloemen tweeslachtig, in okselstandige of einde-
lingsche pluimen.
Aantal soorten volgens Bentham en Hooker 12, volgens Cas.
De Candolle 2 3 * de laatste beschouwde echter slechts 16 soorten
als voldoende beschreven.' Het geslacht wordt door hem verdeeld
in 2 secties. Bij de eerste, uitsluitend uit Amerikaansche soorten
gevormd, is de schijf lang en zuilvormig, en veel grooter dan de
eierstok, welks hokjes meestal elk 12 eitjes bevatten. Bij de tweede,
welke uit Aziatische, Australische en Afrikaansche soorten bestaat,
is de schijf korter of even groot als de eierstok, welker hokjes
8 10 eitjes bevatten. Onder de soorten der laatste sectie vindt men
behalve C. fëbrifuga Gl-, welke op Java wordt aangetroffen, nog
C. serrulata Miq.t C. inodora Hassk. en C. Teysmanni Hassk.,
doch deze, waarvan de eerste op Sumatra, de beide andere op Java
voorkomen, zijn volgens Cas. De Candolle nog onvoldoende bekend.
18. F L IN D E R S IA B. Brown.
Kelk klein, 5-tandig of uit 5 vrije kelkbladen gevormd.
Bloembladen 5 , vrij, in den knop dakpanswijze dekkend.
Meeldraden 10, vrij, alle helmknoppen dragend of_ 5
staminodiën tegenover de bloembladen. Schijf napvormig,
onbehaard, vleezig of vliezig, den eierstok omgevend,
vrij of met de helmdraden vergroeid. Eierstok vrij, 5-
hokkig, met hokjes tegenover de bloembladen, elk 2 6
eitjes bevattend, welke in 2 rijen boven elkander geplaatst
zijn; stijl even lang als de eierstok of korter,
door een schijfvormigen stempel gekroond. Doosvrucht
houtachtig met stekels of wratten, schotverbrekend, met
5 kleppen, welke loslaten van de a s , die de tusschen-
schotten draagt en die ten slotte in 5 deelen splijt. Zaden
klimmend, samengedrukt, van boven of aan weerskanten
lang gevleugeld, zonder kiemwit; zaadlobben vleezig-
bladachtig, hartvormig aaii de basis, doorschijnend-ge-
klierd; kiemworteltje kort.
Boomen of heesters. Bladeren tegenovergesteld of afwisselend,
onevengevind, met gaafrandige blaadjes,
meestal doorschijnend gestippeld. Bloeiwijze okselstandig
of eindelingsch, pluimvormig.
Aantal soorten 12, in Australië en Nieuw-Caledonië. Eéne soort
■ in Amboina, F. Amboinensis Poir., welke echter door Cas. Dé
Candolle met eenigen twijfel bij het geslacht wordt genoemd.
F am. XXXIII. DICHAPETALACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I , p- 310. — Tdrozan. , Buil.
Soe. Imp. Moscou, 1863, I, p. 6 1 1 . t Hook., Fl. of Br. Ind. I,
p. 569- 4 - BECC.j Mal. I, p. 176. — PierkE, ,F l Forest. t. 47—48.
Bloemen één- of gemengdslachtig. Kelkbladen 5, vrij
of vergroeid, soms ongelijk, dakpanswijze dekkend in
den knop. Bloembladen 5, vrij of vergroeid, bijna peri-
gynisch, gelijk of ongelijk, uitgerand of 2-spletig, vaak
met een naar binnen omgeslagen slip. die met de voorzijde
van het bloemblad vergroeid is , meestal open in
den knop. Meeldraden 5, bijna perigynisch, alle of gedeeltelijk
vruchtbaar, vrij of met de kroon vergroeid;
helmknoppen langwerpig; helmbindsel vaak aan de rugzijde
verdikt. Schijf of uit 5 vrije klieren of schubben ge