zelden ontbrekend of tot eene'bladachtige bladspil verminderd;
klieren aan den bladsteel zijn slechts bij weinige
soorten aanwezig; de steeltjes der blaadjes zijn meestal
van steunblaadjes voorzien. Bloemen klein, zittend aan ge-
steelde, kogelvormige hoofdjes of cilindervormige aren, die
alleen of bij bundels in de bladoksels staan, de bovenste
dikwijls tot trossen vereenigd. Meeldraden meestal tweemaal
grooter dan de bloemkroon. Bij weinige soorten komen
onzijdige bloemen voor met draadvormige staminodiën, die
aan den top bloembladachtig verbreed zijn.
Aantal soorten omstreeks 280, voornamelijk in tropisch Amerika
te huis behoorende, vanwaar eenige zich in tropisch Azië en Afrika
verspreid hebben. De soorten, welke in Nederlandsch Indië voorkomen,
M. pudica L., M. hamata Willd. en M. asperata L., zijn
kleine heesters van de sectie Habbasia, en hebben alle tweemaal
zooveel meeldraden als bloembladen en eene in de leden uiteen-
vallende_ peul.
95. L EU C A E N A Benth.
Bloemen 5-tallig, zittend, grootendeels tweeslachtig.
Kelk buis-klokvormig, getand. Bloembladen vrij, in den
knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 10, vrij,
buiten de bloem uitstekend; helmknoppen eivormig, langwerpig
of kogelvormig, dikwijls behaard, zonder klieren;
stuifmeelkorrels oo . Eierstok gesteeld, oo -eiig. Peul ge-
steeld, breed lijnvormig, stijfvliezig, 2 kleppig, van binnen
niet gedeeld. Zaden dwars, eivormig, samengedrukt.
Boomen of heesters zonder doorns. Bladeren dubbel-
gevind; blaadjes nu eens klein, oo-jukkig, dan weder
grooter en schuin, in weinige jukken; bladsteel meestal
met klieren. Steunblaadjes borstelvormig of klein. Bloemen
wit, in gesteelde, kogelvormige hoofdjes, welke bij bundels
in de bladoksels staan of waarvan de bovenste tot eenen
bladloozen, eindelingschen tros zijn vereenigd. Schutbladen
meestal 2, aan de basis der hoofdjes of onder den top
der stelen van deze.
Aantal soorten . 9, waarvan 1 op de eilanden van den Stillen
Oceaan, 6 in Amerika en wel in de warmere gewesten vooral in
het Westen tehuis behooren, terwijl 1 in alle tropische landen
gekweekt of in het wild voorkomt. Deze, L. glauca Benth,, werd
vroeger als eene soort van Acacia beschouwd en onder verschillende
namen beschreven. (A, glauca Willd. ', A. leucocephala Hassk.,
A . odoratissima Zoll, enz.)
96. A C A C IA Willd.
Bloemen 5—4-, zelden 3-tallig, meestal zittend, twee-
of gemengdslachtig. Kelk klokvormig, gelobd, getand of
in vrije kelkbladen verdeeld, zelden nagenoeg geheel ontbrekend.
Bloembladen min of meer vergroeid of zelden
vrij, zeer zelden ontbrekend. Meeldraden oo, (meestal
meer dan 50), boven de bloem uitstekend, vrij of onder
aan de basis tot eenen korten nap of eene perigynische
schijf verbonden; helmknoppen klein; stuifmeelkorrels in
elk hokje tot 2—4 klompjes verbonden. Eierstok zittend
of gesteeld, 2—oo -eiig; stijl draadvormig, met een kleinen,
eindelingschen stempel. Peul eivormig, langwerpig of lijnvormig,
recht, boogvormig gekromd of op verschillende
wijzen gedraaid, plat, bol, of rolrond, vliezig, leder- of
houtachtig, 2-kleppig of niet openspringend, van binnen
ongedeeld, of met schotten of opgevuld, zelden in leden
uiteenvallend. Zaden dwars of in de lengte-as der peul,
meestal eivormig, samengedrukt; zaadstreng draadvormig of
op verschillende wijzen tot een vleezigen zaadrok verbreed.
Boomen, heesters of zelden kruiden, ongewapend of
met stekels of doorns. Bladeren dubbelgevind; blaadjes
meestal klein, oo -jukkig of tot eene bladvormige bladspil
(phyllodium) verminderd; klier aan den bladsteel
dikwijls aanwezig. Steunblaadjes doornvormig of weinig
ontwikkeld, zelden vliezig. Bloemen klein, aan gesteelde,
kogelvormige hoofdjes of aren, alleen of bij bundels in
de bladoksels of in pluimen aan de toppen der takken.
Meeldraden geel of wit, in elke bloem talrijk, soms tot
400. Schutbladen meestal 2, vergroeid, kort, schubvormig,
onder het hoofdje of aan de basis of het midden van den
steel hiervan, onder de bloemen binnen het hoofdje lijnwigvormig
of aan den top schildvormig verbreed.
Omstreeks 432 soorten in de warme gewesten van de geheele
wereld, doch vooral talrijk in Australië en Afrika. Miquel geeft
20. soorten op voor Nederlandsch Indië, waarvan sommige als
soorten van de geslachten Mimosa L., Aibizzia Burazz. en Arthro-
sprion Hassk. beschreven zijn. In Bentham’s Monographie wordt
dit aantal tot 14 of 15 teruggebracht,