afgeknot en geleed aan den top; helmknoppen puntig.
Eierstok 3-lobbig; stjjlen 1—3, dun, 1 of meer tot
wratten verkleind. Rijpe vruchtbladen 3, elk met 3 of
meer vleugels, eene stervorraige vrucht vormende. Zaad
omgekeerd eivormig; zaadhuid vliezig; zaadlobben vleezig,
haakvormig.
Houtachtige klimplanten. Bladeren tegenovergesteld of
in kransen; bladstelen met 1— 2 klieren. Bloemen geel in
eindelingsche of zijdelingsche trossen.
Omstreeks 8 soorten in tropisch Afrika, Azië en Australië. In
Nederlandsch Indië alleen T. Australasica Hich.
3. HIPTAG-E Gaertn.
Kelk 5-deelig, met ééne groote klier, die tegen den
bloemsteel is ' aangegroeid. Bloembladen 5, genageld,
ongelijk, zijdeachtig behaard, gewoonlijk wit, maar één
anders gekleurd. Meeldraden 10, neergebogen, één
veel grooter dan de anderen; helmdraden, aan de basis
vergroeid. Eierstok 3-lobbig; lobben met aanhangsels;
stijlen, 1 (zelden 2 ) draadvormig en aanvankelijk spiraalvormig
opgerold en 1 of 2 andere, rudimentair; stempel knop-
vormig, later afgeknot. Yleugelvruchten 1—3 , elk 3 - of 2 -
vleugelig. Zaden min of meer kogelvormig; zaadlobben
dik, ongelijk.
*. Klimmende of min of meer opgerichte heesters. Bladeren
tegenovergesteld, geheel en al gaaf, lederachtig,
zonder klieren of aan de onderzijde met eene rij uiteenstaande,
binnen den rand geplaatste klieren; steunblaad-
jes ontbrekend. Trossen eindelingsch of okselstandig,
enkelvoudig of samengesteld; bloemstengels opgericht,
met één schutblad, geleed met de twee schutblaadjes dragende
bloemsteeltjes.
Aantal soorten 5, in tropisch Azië; in Nederlandsch Indie H.
MadaMota Gaertn.
4. A S P ID O P T E R Y S A. Juss.
Kelk kort, 5-deelig, zonder klieren. Bloembladen 5 ,
ongenageld, uitgespreid of teruggebogen, geheel gaafran-
dig. Meeldraden 10; helmdraden vrij of aan de basis
vergroeid. Eierstok 3-lobbig; lobben plat op den rug, doch
zijdelings gevleugeld; stijlen 3, ka a l; stempels knop-
vormig. Yleugelvruchten 1—3 , door een breeden, vliezigen
vleugel omgeven, soms in het midden met een korten
kam. Zaden langwerpig rolrond; zaadlobben recht, gelijk;
kiemworteltje kort.
Klimmende heesters. Bladeren gaafrandig, gesteeld,
zonder klieren of steunblaadjes. Pluimen (zelden trossen),
okselstandig of eindelingsch; bloemstengels tot schermen
of trossen bijeengevoegd, met één schutblad aan de basis
en 2 schutblaadjes in het midden of aan den top; bloemsteeltjes
meestal dun. Bloemen klein, wit of geel, reu-
keloos.
Aantal soorten 15, in tropisch Azië. Miquel vermeldt 2 soorten
van Nederlandsch Indië , A. elliptica Juss. en A. tomentosa Juss.
F am. XXYI. ZYGOPHYLLACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 262. — Edgeworth et Hooker
in Hooker , Fl. of Brit. Ind. I , p. 422.
Bloemen tweeslachtig, al of niet regelmatig, wit, rood
of geel, zelden blauw. Kelkbladen 5, zelden 4 , vrij of
zelden vergroeid aan de basis, in den knop dakpanswijze
dekkend, zelden klepswijze aaneensluitend. Bloembladen
4—5 , zelden ontbrekend, hypogynisch, vrij, in den knóp
dakpanswijze dekkend of ineengedraaid, zelden klepswijze
aaneensluitend. Schijf bol of terneergedrukt, zelden ringvormig
of ontbrekend, zonder klieren. Meeldraden in
gelijk of dubbel, zelden driemaal het aantal van de
bloembladen, aan de basis van de schijf ingeplant, dikwijls
om den andere langer; die tegenover de bloembladen
aan de basis met deze vergroeid; helmdraden dikwijls
met een schubje; helmknoppen bewegelijk, in de lengte
openspringend. Eierstok zittend, zelden op een korten
stamperdrager, met voren, hoeken of vleugels, 4 - 5 - ,
zelden 2—12-hokkig; stijl enkelvoudig; stempels 5 of
één schijfvormige stempel; eitjes 2 of meer, meestal
draadvormig, hangend of klimmend; zaadnerf buikstandig
met een naar boven gericht poortje. Yrucht (bij delndi