8. DAS YOOLEUM Turcz.
Bloemen tweeslachtig. Kelk nap- of buisvormig. Bloembladen
4—5, vrij of van onderen met elkander en de
meeldradenbuis samenhangende of verbonden. Meeldraden
5—8 , vergroeid tot een vrije buis, die slechts weinig
korter is dan de bloembladen en aan de binnenzijde
onder den top de zittende helmknoppen draagt, welke
beneden bet midden aan de rugzijde zijn vastgehecht.
Schijf ontbrekend of steelvormig. Eierstok vrij, 12—4 -
hokkig; stijl langer dan de eierstok, in een schijf-of kort
cilindervormigen stempel eindigend; elk hokje met 1 eitje.
Niet openspringende steenvrucht.
Boomen. Afwisselende, gevinde bladeren, met gaafran-
dige blaadjes, waarvan eenige der bovenste zich niet
volkomen ontwikkelen en met elkander het voorkomen
van een knop hebben. Okselstandige pluimen. Meeldradenbuis
tot aan de tanden ruigharig, deze onbehaard.
Aantal soorten 4 , waarvan er -2- op de Philippijnsehe eilanden
en 2 op Borneo aangetrofferi zijn. De Borneosche soorten, beidé
door Beccari verzameld, zijn D. Beccarianum Baïll. en D. Sarawa-
kanum Cas. de Cand.
9. SANDORICUM Cav.
Bloemen tweeslachtig. Kelk napvormig, met 5 korte
lobben, in den knop dakpanswijze dekkend; basis van de
buis met den eierstok vergroeid. Bloembladen 5, in den
knop dakpanswijze dekkend, uitgespreid. Meeldradenbuis
langwerpig, bijna even lang als de bloembladen, aan den
top getand; helmknoppen 10 of 8 , binnen de buis. Schijf
nap vormig, den eierstok en de basis van den stijl omsluitend
, in slippen verdeeld. Eierstok 5-hokkig, van
onderen met den kelk vergroeid, van boven in den stijl
uitloopende; bokjes tegenover de kelklobben, elk met 2
hangende eitjes, naast elkander geplaatst; stijl cilindrisch
of zuilvormig, bijna even lang als de meeldradenbuis in
een dikken bolvormigen stempel eindigende, welke door
een 5-tandigen ring gekroond wordt. (Deze tanden worden
door anderen als afzonderlijke stempels beschouwd,
in welk geval de stijl aan den top verdikt moet genoemd
worden). Besvrucht bovenstandig, kogelvormig,. vleezig,
niet openspringend, 8—5-hokkig en-zadig; vruchtvleesch
eetbaar. Zaden in een papierachtigen zaadrok, door een
vruchtmoes omgeven.
Boomen. Bladeren S-tallig, lederachtig; blaadjes gaaf-
randig, de zijdelingsche kort-, de eindelingsche lang-
gesteeld. Bloemen geel of wit, in okselstandige pluimen.
- -Aantal' soorten 5, alle in Nederlandsch Indië voorkomende, nl.
S. Indicum Cav., S. emarginatum Hiern, S. Maingayi Hiern, S.
dasyneuron Baill. en 5 Bovneense Miq. De eerste soort wordt
aangetrofïen van het eiland Mauritius tot aan de Philippijnsehe
eilanden en overal wegens de vruchten gekweekt, de beide volgende
komen behalve op Borneo ook op Malakka voor, de beide
laatste alleen op Borneo.
10. A G L A IA Lour-
Bloemen gemengdslachtig-tweehuizig. Kelk uit vrije,
in den knop dakpanswijze dekkende, kelkbladen bestaande
of 5-deelig of -tandig. Bloembladen 5, zelden 4 , in den
knop dakpanswijze dekkend of ineengedraaid, vrij of
zelden van onderen min of meer vergroeid. Meeldradenbuis
urn- of min of meer kogelvormig, 5-tandig, aan den
top min of meer gaafrandig; helmknoppen 5—6 , zelden
7 , binnen de buis besloten of daar half boven uitstekend,
opgericht. Schijf weinig ontwikkeld. Eierstok langwerpig
of kort eirond > 1—2-, zelden 3-hokkig; elk hokje met
1— 2 eitjes; stijl zeer kort; stempel klein, 1—3-tandig.
Besvrucht m e t' 1 of weinige zaden en eene lederachtige,
soms beschubde schil. Zaden öf met een vleezig integument
(Aglaia) öf met een zaadrok, die de zaadhuid nauw
omsluit (Milnea) ; zaadlobben boven elkander; kiem dwars
geplaatst, dikwijls met dichte ruige haren bezet.
Boomen of heesters, meéstal met min of meer in slippen
verdeelde schubben of stervormige haren bekleed.
Bladeren ohevengevind, met gaafrandige blaadjes, soms
doorschijnend gestippeld. Bloemen klein, zeer talrijk, in
okselstandige, min of meer kogelvormige pluimen.
Aantal soorten volgens Cas. De Candolle 59, in tropisch Azië
en Australië. Meer dan de helft hiervan werden in Nederlandsch
Indië gevonden, vooral op Java, Sumatra en Borneo, terwijl er op
Malakka en de Philippijnsehe eilanden nog verscheidene sooi’ten
voorkomen, die in de aangrenzende deelen van den Maleischen
Archipel niet zijn waargenomen, zoodat het aantal der soorten
waarschijnlijk nog talrijker is. De Candolle brengt hiertoe ook
de soorten van Milnea Roxb-i die door Bentham en Hooker