nen onbehaard, of met lange, stijve of zachte haren bezet.
Bloembladen 4—5, (zeer zelden ontbrekend), klein, tus-
schen de kelklobben ingeplant. Meeldraden 8 of 10, in
2 rijen, met lange, draadvormige helmdraden; helmknop-
pen klein, 2-lobbig. Eierstok 1-hokkig; stijl priemvormig;
stempel enkelvoudig; eitjes 2—6, hangend aan den top
van de holte. Vrucht lederachtig of min of meer spons-
achtig, 4—6-zijdig of 4—5-vleugelig, meestal met vliezige
vleugels, bij eenige weinige soorten met eene in
4—5 deelen splijtende schil, 1-zadig. Zaad lang, kantig
of gevoord, met lederachtige of vliezige zaadhuid; zaadlobben
kantig, gevouwen, ineengedraaid-gevouwen of diep
gevoord, zelden ineengerold.
Heesters, zelden boomen, meestal klimmend, bij weinige
soorten met doornachtige takken. Bladeren tegenovergesteld,
zelden in kransen van 3 of 4, nog zeldzamer
afwisselend, gesteeld, meestal vliezig en gaafrandig. Bloemen
in aren of trossen, niet zelden aan de zijtakken van
deze, daar de aren of trossen dikwijls tot pluimen ver-
eenigd zijn; schutbladen klein of groot.
Aan ta l soorten omstreeks 120, in de tropische gewesten van
Azië, Afrika en A m e rik a , vooral in Zuid Afrika zeer ta lr ijk , doch
in A ustralië ontbrekend. Volgens Miquel vindt men in Nederlandsch
Indië een 1 0 -ta l soorten, vermeld in zijne Flora, Sumatra en Annales.
Clarke noemt nog eene 11e soort, C. tetralophum Clarke, die op
Borneo voorkomt. Een 3 -ta l dezer Soorten vormde Blume’s geslacht
Embryogonia. Door Hasskarl werd ééne h iervan to t h e t geslacht
Cacoucia Aubl. geb ra ch t, d a t volgens de opvatting van Bentham
en Hooker in tropisch Azië n ie t voorkomt. Eene soort u it Mauritiu
s , die veel in tu in en gekweekt wordt, werd door Miquel vermeld
onder den geslachtsnaam Poivrea Comm.,(P. coccinea D C.=.
C. purpureum Willd.).
5. QUISQUALIS X.
Kelkbuis van onderen ei vormig of bijna rolrond, boven
den eierstok zeer lang verlengd en buisvormig, zeer dun,
afvallend; kelkzoom 5-deelig, met kleine, uitgespreide of
teruggekromde lobben. Bloembladen 5, groot of klein,
stomp. Meeldraden 10, kort, buiten de bloem uitstekend,
met priemvormige helmdraden; helmknoppen eivormig.
Eierstok 1-hokkig; stijl draadvormig, soms aan de kelkbuis
vastgehecht en daarboven uitstekend; stempel min
of meer verbreed, stomp; eitjes 3—4. Yrucht droog,
langwerpig, lederachtig, scherp 5-zijdig, met 5 vleugels
en 5 voren, 1-zadig. Zaad smal langwerpig, 5-zijdig,
met 5 voren; zaadhuid vliezig; zaadlobben soms 3,
vleezig, van binnen plat of hol, van buiten gevoord of
rolrond.
Klimmende heesters met dunne takken. Bladeren geheel
en al of bijna tegenovergesteld, vliezig, langwerpig
of omgekeerd eivormig, toegespitst, gaafrandig. Bloemen
wit of rood, groot, in korte, okselstandige en eindelingsche
aren, soms in trossen. Yrucht groot.
Aantal soorten 3 of 4, in tropisch Azië en Afrika. Volgens Miquel
zijn e r in Nederlandsch Indië 2 soorten, Q. Indica L. en Q. den-
siflora Wall. Een synoniem van de la a ts te soort, is volgens Clarke
SphalanthllS Jack, in Miquel’s Flora bij vergissing Spalanthus geschreven,
(S. confertum Jack.).
6. IL L IG E R A BI.
Bloemen tweeslachtig. Kelkbuis smal eivormig, boven
den eierstok vernauwd; kelkzoom 5-deelig, met uitstaande,
langwerpige, stompe, afvallende, in den knop klepswijze
aaneensluitende lobben. Bloembladen 5, even lang als de
kelklobben, lijnvormig-langwerpig, stomp, ónder de peri-
gynische schijf ingeplant, in den knop klepswijze aaneensluitend.
Meeldraden 5, afwisselend met evenveel klieren;
helmdraden zachtharig, priem-draadvormig, in den knop
recht, van achteren aan weerszijden van de basis 2 spatel-
of buisvormige, naar buiten geopende staminodiën dragend ;
helmknoppen langwerpig, met 2 zijdélingsche kleppen
openbarstend; stuifmeel groot, kogelvormig, gestekeld.
Eierstok 1-hokkig; stijl draadvormig, gevoord, met nier-
vormigen, verbreeden, golvend gekartelden stempel; eitje
1, hangend aan den top van het hokje. Yrucht lederachtig,
met 2—4 breede, geaderde vleugels; kern 1-zadig,
lijnvormig, gevoord. Zaad cilindrisch of kogelvormig;
zaadhuid vliezig; zaadlobben 'amandelvormig, plat-bol;
kiemworteltje tusschen de zaadlobben teruggetrokken.
Klimmende heesters, met rolronde, dunne, gestreepte
twijgen. Bladeren afwisselend, gesteeld, min of meer
lederachtig, 3-tallig; blaadjes gesteeld, toegespitst, gaaf