nisch. Meeldraden evenveel als kelkbladen, of in het
dubbele aantal of oo , vrij of éénbroederig, of aan de basis
met de bloemkroonbuis vergroeid; helmknoppen klein,
bewegelijk, met in de lengte openbarstende hokjes!
Eierstok vrij op den bodem van den kelk. Zaden meestal
ei- of cirkelrond en plat, met basilairen navel, zelden
dik, ei- of kogelvormig; zaadhuid hard; kiemwit weinig
of ontbrekend; zaadlobben plat; kiemworteltje recht,
tusschen de zaadlobben ingesloten of er een weinig buiten
uitstekende.
Boomen of heesters of zelden kruiden. Bladeren dubbel
of zelden enkelgevind. Bloemen klein of zelden lang
buisvormig, zittend, in bolvormige hoofdjes of cilindrische
aren, zelden, doordat er korte steeltjes zijn, in dunne
trossen of kogelvormige schermen. Schutbladen klein en
smal, aan den top dikwijls een weinig verbreed, bij de
onontwikkelde bloeiwijzen dicht opeengedrongen, gedurende
den bloei dikwijls afvallend. Schutblaadjes zijn
zelden aanwezig. Meeldraden meestal buiten de bloem
uitstekend. Zaden in de verschillende geslachten min of
meer op elkander gelijkende, aan weerskanten met eene
minder glanzende of minder helder gekleurde vlek.
Zaadstreng dikwijls tot een korten vleezigen zaadrok uitgebreid,
welke echter bij soorten, die overigens veel
op elkander gelijken, zeer verschillend kan zijn.
' Tribus XIV. Parkieae. Kelktanden zeer kort, breedr ,in den
knop dakpanswijze dekkend. Bloemkroon 5-spletig. Volkomen meeldraden
5 of 10; helmknoppen met eene afvallende klier op den top.
87. Parkia. Bloemen in groote, bol- of knodsvormige hoofdjesi
gemengdslachtig. Tweeslachtige en mannelijke bloemen met'10
meeldraden en geen staminodiën. Onderste bloëmen onzijdig met
lange, gekleurde aan de basis vergroeide .staminodiën.
Tribus XV. Piptadenieae. Bloemen meestal 5-tallig. Kelk
klepswijze aaneensluitend in den knop. Meeldraden in bet dubbele
aantal der bloembladen; helmknoppen meestal m e t, eene klier op
den top. Zaden zonder kiemwit. Stuifmeelkorrels oo .
88. Entada. Peul plat, vliezig-lederachtig of houtachtig; kleppen
dwars geleed, tusschen de gave en blijvende randen; leden
1-zadig; buitenwand der kleppen van de om de zaden blijvende
binnenlaag loslatend. Bloemen in aren.
89. Xylia. Peul plat, dik en houtachtig, met ongeleede kleppen
, doch van binnen met tusschenschotten. Bloemen in kogelvormige
hoofdjes.
Tribus XVI. Adenanthereae. Bloemen meestal 5-tallig. Kelk
klepswijze aaneensluitend in den knop. Meeldraden in het dubbele
aantal der bloembladen; helmknoppen meestal met eene klier aan den
top. Zaden met kiemwili Stuifmeelkorrels oo .
90. Adenanthera. Bloemen kort gesteeld, in losse aren. Peul
meestal gekromd of sikkelvormig, om de zaden gezwollen, met
dwarse tusschenschotten, -2-kleppig. Zaden dik, rood of tweekleurig.
91. P rosopis. Bloemen meestal zittend, in aren of hoofdjes.
Peul dik, samengedrukt of rolrond, recht, gewrongen of spiraals-
wijze opgerold, lederachtig of hard-sponsachtig, niet openspringend,
met schotten tusschen de zaden.
92. Dichrostachys. Bloemen zittend, de onderste van de cilindrische
aar onzijdig, met lange staminodiën. Peul gewrongen,
lederachtig, niet openspringend. Heesters, meestal met doorns
gewapend.
Tribus XVII. Ëumimoseae Bloemen 4—5-tallig. Kelk klepswijze
aaneensluitend in den knop of haarpluisachtig of ontbrekend.
Meeldraden in hetzelfde aantal als de bloembladen of in het dubbele
aantaTT helmknoppen (met uitzondering van die van Neptunia) zonder
klieren. Zaden met kiemwit. Peul meestal dun of lederachtig. Onderste
bloemen (bij de drie eerste geslachten) soms onzijdig. Stuifmeelkorrels
oo, vrij.
93. Neptunia. Bloemen zittend; de onderste van het kogel-
; vormige/hoofdje dikwijls mannelijk of onzijdig. Peul schuin langwerpig,
van den steel neergebogen, vliezig-lederachtig, tweekleppig.
Wijdvertakte, nederliggende kruiden of halfheesters of drijvende
waterplanten. Helmknoppen met eene gesteelde klier.
94. Desmanthus. Bloemen in kogelvormige hoofdjes; de onderste
bloemen dikwijls onzijdig. Peul lijnvormig, recht of sikkelvormig,
plat-samengedrukt j spits, vliezig-lederachtig, 2-kleppig. Zaden
langwerpig of schuin. Kruiden of halfheesters, zelden heesters.
95. Mimosa. Bloemen in aren of hoofdjes. Peulkleppen gaaf of
geleed, van de blijvende en doorloópende randen loslatend en bree-
der dan he£lfdoor deze gevormde raam. Kruiden of heesters,
soms klimmend, zelden boomen.
96. LeucaeNa. Bloemen in hoofdjes. Peul brepd, lijnvormig ,
plat-samengedrukt, vliezig-lederachtig. Zaden dwars. Boomen.
Tribus XVIII. Acacieae. Bloemen 4—5-tallig, zelden 3- of 6-
tallig. Kelk klepswijze aaneensluitend in den knop, zelden ontbrekend.
Meeldraden oo, meestal zeer talrijk, vrij of vooral die in de bloemen
aan de onderzijde van de aren of hoofdjes aan de basis tot een korten
ring min of meer vergroeid. Stuifmeelkorrels in elk hokje tot
2—6 kluitjes samengesmolten. .
97. Acacia. Peul recht, sikkelvormig of gewrongen, dun of
dik, plat, rolrond of 5-zijdig, tweekleppig of niet openspringend.
Boomen of heesters. Bolvormige hoofdjes of cilindrische aartjes.
Kiemwit ontbrekend.