eivormig, openspringend; kleppen plat en h ard, gewapend
aan de oppervlakte met rechte, groote en sterke stekels.
Ongedoornde hoorn. Bladeren evengevind; blaadjes
lederachtig, 2—3-jukkig. Bloemen klein, in tot eindeling-
sche, korte pluimen vereenigde trossen. Schutbladen en
schutblaadjes eivormig,'afvallend. Kelk gestekeld.
Aantal soorten 3, S. Sumatrana Mig., S. Wallichii Benth. en
S. velutina Baker. In Bentham’s beschrijving, wordt nog opgegeven
dat de 7 onderste meeldraden alleen mislukte of in liet geheel
geen helmknoppen dragen, eene bijzonderheid, die door Baker in
Hook. Fl. of Br. Ind. niet wordt vermeld. De beschrijving der
peul ziet op S. Wallichii Benth., eerst als eene soort van Guilan-
dina L. beschreven, (G. Wallichiana Grah.), vervolgens als een
nieuw'geslacht Echinocalyx Benth. beschouwd.
84. O Y N OM E TRA L.
Schijfdragende kelkbuis kort, soms zeer kort; kelk-
slippen -4—5, dun, dakpanswijze dekkend in den knop,
tijdens den bloei terüggeslagen. Bloembladen 5, nagenoeg
gelijk of de onderste- klein, dakpanswijze dekkend. Meeldraden
10 of zelden o o , vrij, met draadvormige helm-
draden; helmknoppen klein; éénvormig, met in de lengte
openbarstende hokjes. Eierstok zittend of kort gesteeld,
vrij op den kelkbodem, of schuin op de korte kelkbuis
ingeplant, 2-eiig; stijl draadvormig; stempel eindelingsch,
afgeknot of knopvormig. Peul gekromd, ei- of min of
meer niervormig, zelden recht, dik, gezwollen of min of
meer samengedrukt, rimpelig, wratachtig of zelden glad,
2-kleppig. Zaad de holte vullend, dik of samengedrukt,
met buikstandigen navel; kiemwit ontbrekend; zaadlobben
dik-vleezig; kiemworteltje zeer kort, recht, tusschen de
zaadlobben ingesloten.
Ongedoornde boomen of heesters met evengevinde bladeren
en 1- of weinigjukkige, lederachtige, schuine blaadjes.
Steunblaadjes spoedig afvallend. Bloemen klein, in oksel-
standige of zijdelings aan stam of takken te voorschijn
tredende, korte, bundelvormige trossen. Onderste schutbladen
eivormig, droog, in den knop dakpanswijze dekkend,
ten slotte afvallend, die aan de trossen klein;
schutblaadjes ontbrekend of vliezig en gekleurd.
Ongeveer 20 soorten, tusschen de keerkringen verspreid. In
Nederlandsch Indië komen 3 soorten voor, C. cauliflora L., C.
ramiflora L. en C. bijuga Mig.
85. M A N IL TO A Scheff.
Kelkbuis zeer kort, klokvormig; kelkslippen 4, nagenoeg
gelijk. Bloembladen 5 (?), nagenoeg gelijk (?), smal lijnvormig,
even lang als de kelkslippen. Meeldraden 10—15.
Eierstok met een korten, niet met den kelk vergroeiden
steel; stijl lang; stempel knopvormig. Peul gekromd-ei-
vormig, dik, gezwollen, rimpelig. Zaden 2, dwars, zonder
zaadrok, de holte binnen de peul geheel vullend, schuin
op elkander liggend; navel buikstandig; zaadhuid hard;
kiemwit ontbrekend; zaadlobben dik lederachtig; kiemworteltje
recht, tusschen de zaadlobben ingesloten.
Boom zonder doorns. Jonge bladeren besloten binnen
een bladknop, die een halven voet lang is en in den
beginne met dicht opeengedrongen, kraakbeenachtige schubben
is bedekt. Bladeren evengevind, 2Sp5-jukkig; bladspil
verlengd in een langen, stijven, spoedig afvallenden borstel;
blaadjes geheel of gedeeltelijk tegenovergesteld, dik
lederachtig, zittend. Steunblaadjes lijnvormig, spoedig
afvallend. Bloeiwijzen sterk vertakt, aan ontbladerde takken.
Schutbladen 2, aan de basis der bloemstelen; schutblaadjes
ontbrekend.
JEérië'söórt, M. grandiflora Scheff., op Nieuw Guinea voorkomende.
86. PA R K IA B. Br.
Bloemen 5-tallig, de bovenste tweeslachtig, de onderste
mannelijk of onzijdig. Kelk cilindervormig, met vrije of
aan de bloemkroonbasis vergroeide buis en korte, in den
knop dakpanswijze dekkende, min of meer tot 2 lippen
vergroeide tanden. Bloembladen lijn-spatelvormig, vrij of
tot het midden vergroeid', in den knop klepswijze aaneensluitend.
Meeldraden 10, aan de basis éénbroederig
en vergroeid met de bloemkroon, zelden vrij van deze;
helmknoppen langwerpig, door eene klier gekroond; helm-
hokjes elk met 2 rijen, uit talrijke korrels bestaande,
stuifmeelklompjes. Eierstok zittend of gesteeld, met oo eitjes
; stijl draadvormig; stempel eindelingsch. Bloembladen
der onderste, onzijdige bloemen dikwijls vrij en vergezeld
van 10, hoogvergroeide, doch van boven vrije en draadvormige
, gekleurde staminodiën. Peul langwerpig of lang,
recht of gekromd, samengedrukt, leder- of bijna houtachtig
of vleezig, 2-kleppig. Zaden dwars, dik, eivor