2. Centella. Bloembladen stomp, in den knop dakpanswijze
dekkend. Bijribben even duidelijk ontwikkeld als de hoofdribben.
Hiertoe behoort alleen H. Asiatica /... die in alle tropische
en subtropische streken verspreid voorkomt.
2. TBAOHYMENB Rudge.
Kelktanden klein of weinig ontwikkeld, zelden 1—2
en priemyormig. Bloembladen gaafrandig, stomp, in den
knop breed dakpanswijze dekkend. Schijf plat, met vooruitspringende
randen of weinig ontwikkeld; stijlen van
de Basis af draadvormig. Yrucht zijdelings samengedrukt,
meestal plat, aan de basis uitgerand, met smalle voeg-
vlakte; vruchtbladen zijdelings samengedrukt, soms één
van beide mislukkend; rugribben een rand om de vrucht
vormend, nu eens scherp, dan weder min of meer gevleugeld
; middelste ribben vooruitspringend, boogwijze
gekromd; zijdelingsche in de voege verborgen; striemen
ontbrekend of dun en binnen de ribben gelegen. Vrachtdrager
onverdeeld. Zaad zijdelings plat-samengedrukt.
Kruiden met enkelvoudige haren of zelden onbehaard.
Bladeren 3-deelig of zelden onverdeeld en getand. Steun-
blaadjes ontbrekend. Schermen enkelvoudig. Schutbladen
van het omwindsel lijnvormig, meestal vergroeid. Bloemen
wit of blauw. Yrucht dikwijls ruwharig of geknobbeld,
soms met één onbehaard of gladder of mislukkend
nootje.
Aantal soorten 14, waarvan de meeste in Nieuw Holland, 1 op
Nieuw Caledonië en volgens Bentham en Hooker 1 (onbeschreven ?)
op Borneo.
3. ERYNG-IUM L.
Kelktanden stijf, scherp. Bloembladen opgericht, met
lange, naar binnen geslagen topslip, wegens de van boven
naar binnen gedrukte middennerf uitgerand, zeer weinig
dakpanswijze dekkend in den knop. Schijf verbreed, met
hoogen, om de van de basis af draadvormige stijlen verdikten
rand. Yrucht eivormig of omgekeerd eivormig,
zeer weinig samengedrukt, met breede voegvlakte. Kootjes
half rolrond; hoofdribben gelijk, nagenoeg niet of zeer
weinig vooruitspringend; striemen binnen de ribben min
of meer duidelijk waar te nemen, in de binnenlaag van
den vruchtwand zeer dun, onregelmatig netvormig ot
ontbrekend. Vrachtdrager ontbrekend. Zaad half rolrond
of ruggelings samengedrukt, met eene platte of zeer
weinig uitgeholde voorzijde.
Meestal doornachtige kruiden of zelden kleine boomen,
zeer dikwijls geheel en al onbehaard. Bladeren doornachtig
getand, gelobd of ingesneden of zelden gaafrandig en
met stijve wimpers. Bloemen gezeten in dichte hoofdjes
of aren, elk voor zich door een schutblaadje gesteund;
uitwendige schutbladen een doornachtig of stervormig stralend
omwindsel vormend, dat zelden korter dan de bloemen
is. Kelkbuis aan den top of geheel en al door
doorschijnende, platte of blaasvormige schubben bedekt.
Bloembladen wit.
Aantal soorten omstreeks 150, over de gematigde en warmere
gewesten van de beide halfronden wijd verspreid, in Zuid Afrika
echter ontbrekend. In Nedèrlandsch Indië is geene enkele soort
inheemsch. Evenwel wordt er ééne soort, E. foetidum L., in verwilderden
toestand vaak aangetroffen.
4. SA N IC U L A L.
Kelktanden min of meer kruidachtig of vliezig. Bloembladen
met lange, omgevouwen topslip, wegens de van
boven naar binnen gedrukte middennerf uitgerand, in
den knop dakpanswijze dekkend. Schijf uitgespreid aan
den rand, hoog opstaande om de draadvormige of zelden
verdikte bases _der stijlen. Yrucht eivormig, nagenoeg
rolrond of een weinig zijdelingssamengedrukt, met
eene breede of min of meer samengetrokken voegvlakte ;
nootjes half rolrond; ribben onduidelijk; striemen binnen
de ribben meer of minder duidelijk, die in de binnenlaag
van den vruchtwand c o , dun,, onregelmatig of ontbrekend.
Vrachtdrager ontbrekend. Zaad half rolrond of
nagenoeg rolrond, aan de voorzijde niet uitgehold.
Kruiden; bladeren 3 - -5-dcelig met getande, gelobde
of vinvormig ingesneden slippen, meestal wortelstandig;
stengelbladeren meestal in gering aantal. Onregelmatig
samengestelde, armstralige, soms vorkswijs vertakte schermen,
waarvan de omwindsels gevormd worden door
bladachtige, zittende, getande of gelobde schutbladen.
Schermpjes arm- of veelbloemig, met kleine of zelden