door den teruggeslagen kelkzoom orngeven, 1-hokkig, 1-
zadig. Zaad hangend, spoedig kiemend, met ineengesmolten
zaadlobben; kiem zonder kiem wit; kiem worteltje
lang knodsyormig, den top der vrucht, die lang aan den
boom bevestigd blijft, doorborend en naar het slijk omlaag
groeiend.
Boomen, met dikke, rolronde, met litteekens bezette
twijgen. Bladeren tegenovergesteld, gesteeld, dik lederachtig,
ei vormig of elliptisch, gaafrandig en onbehaard.
Steunblaadjes tusschen .de bladstelen geplaatst, spoedig
afvallend. Bloemstengels okselstandig, in tweeën of drieën
vertakt, met weinige, groote, lederachtige, zittende of ge-
steelde bloemen.
Aantal soorten omstreeks 5 , algemeen voorkomend aan slijk-
a c h tig e , tropische stranden. In Nederlandsch Indië vindt men 2 of
3 so o rten , Rh. mucronata Lam., m e t gesteelde blo em en , behaarde
bloembladen en 8 meeldraden en Rh. cohjugata L ., m e t zittende
bloemen-, onbehaarde bloembladen -en meestal 11—12 meeldraden.
Aan de e e rste schijnt v e rw an t eene derde, door Teysmann op Sumatra.
'gevonden so o rt, Rh. Idlïfolia Miq., die zich onderscheidt door de
breedere bladeren.
2. C E R IO P S Arn.
Kelk aan de basis omgeven door, tot eene nap vergroeide,
schutblaadjes;“ kelkbuis kort, aan de basis met
den eierstok vergroeid; kelkzoom 5-. <-6 deelig, met lange,
lancetvormige, lederachtige, in den knop klepswijze aaneensluitende
lobhen. Bloembladen öH-6, aan de basis
van eene vleezige, lOB-12-lobbige, schijf ingeplant, uitgerand,
met één of meer borstelige aanhangsels. Meeldraden
10—12, 2 aan 2 tegenover de bloembladen tusschen
de lobben van de schijf ingeplant; helmdraden
dun; helmknoppen langwerpig of lijnvormig, stomp of
toegespitst. Eierstok half onderstandig, 3-hokkig, boven
den kelk tot een vleezigen kegel verlengd; stijl kort,
priemvormig, aan de basis kegel vormig, met enkelvou-
digen stempel; eitjes 2 in elk hokje, hangend nabij den
top. Yrucht lederachtig, eivormig, boven de basis door
den teruggeslagen kelkzoom omgeven, 1-hokkig, 1-zadig.
Zaad hangend, spoedig kiemend;* zaadlobben ineengesmolten;
kiem worteltje lang, knods vormig, den top van
de vrucht, die lang aan den boom blijft, doorborend en
naar het slijk omlaag groeiend.
Boomen, met dikke, bebladerde twijgen. Bladeren
tegenovergesteld, gesteeld, dik lederachtig, ovaal of omgekeerd
eivormig, gaafrandig. Steunblaadjes tusschen de
bladstelen geplaatst, spoedig afvallend. Bloemen aan kort-
gesteelde, in tweeën of drieën vertakte, op hoofdjes gelijkende
bijschermen.
Aantal soorten 2 of 3,. a an de tropische stran d en van de oude
wereld. Volgens Miquel komen in Nederlandsch Indië 1 of 2, tu s schen
de k eerkringen overal verspreidp, soorten voor, C. Candol-
leana Arri., m et sp itse , lijnvormige kelklobben en misschien ook
C. Roxhurghiana Arn., m et vrij stompe, min of meer eivormige
kelklobben en vervolgens eene derde, die alleen op S um a tra is
waargenomen, C. lucida Miq.
3. K A N D E L IA Wïght et Arn.
Kelk aan de basis door, tot eene nap vergroeide, schutblaadjes
omgeven; kelkbuis kort, aan de basis met den
eierstok vergroeid; kelkzoom 5—6-deelig, metlijn-lancet-
vormige, lederachtige, in den knop klepswijze aaneensluitende
lobben. 'Bloembladen 5—6, aan de basis van
de vleezige schijf ingeplant, 2-spletig, met in talrijke
haarfijne slippen verdeelde lobben. Meeldraden zeer talrijk,
met draadvormige helmdraden en kleine, langwerpige
helmknoppen. Eierstok half onderstandig, 1-hokkig, boven
den kelk tot een vleezigen kegel verlengd; stijl draadvormig,
aan de basis kegelvormig, met 3-spletigen stempel;
eitjes 6, 2 aan 2 vastgehecht aan eene in het midden van
de eierstokholte staande zuil. Yrucht lederachtig, eivormig
, boven de basis door den teruggeslagen kelkzoom
omgeven, 1-hokkig, 1-zadig. Zaad hangend, spoedig kiemend;
zaadlobben ineengesmolten; kiem worteltje lang,
knodsvormig, toegespitst, den top van de vrucht, die
lang aan den boom blijft, doorboreüd en naar het slijk
omlaag groeiend.
Kleine boom, met rolronde, bebladerde twijgen. Bladeren
tegenovergesteld, gesteeld, dik lederachtig, langwerpig
, stomp, gaafrandig. Steunblaadjes tusschen de bladstelen
geplaatst, spoedig afvallend. Bloemen groot en wit,
aan okselstandige, vorkswijze vertakte, weinigbloemige
bloemstengels.
Eéne s o o r t, K. Rheedii Wight et A rn ., in de kustmoerassen van
geheel Indië to t Nieuw Guinea toe.