14. H E A R N IA Ferd. Mwell.
Kelkbladen 5, vrij of tot een getanden of gedeelden
kelk vereenigd, zeer kort. Bloembladen 5 , vrij of van
onderen vergroeid. Meeldraden verbonden tot eene vrije
buis, die een weinig korter dan de bloembladen en aan
den top gekarteld of getand is; helmknoppen 5 , zelden
6 , met een verdikt, zelden in een stekelpuntje eindigend,
helmbindsel. Schijf ontbrekend of weinig ontwikkeld.
Eierstok 1—2-hokkig, elk hokje met 1— 2 eitjes, welke
naast elkander geplaatst zijn; stijl ontbrekend; stempel
klein, kogelvormig. Besvrucht niet openspringend, door
het verdwijnen der tusschenschotten 1-hokkig. Zaden
zonder kiemwit, met dikke, half-eivormige, boven elkander
geplaatste zaadlobben, die het korte kiemworteltje
omsluiten.
Boomen. Bladeren afwisselend, onevengevind metgaaf-
randige blaadjes. Bloemen klein, kogelvormig, in oksel-
standige pluimen, soms gemengdslachtig-tweehuizig.
Aantal soorten 9, waarvan 1 in Nieuw-Holland, 1 op de Philip-
pijnsche eilanden en de overige in Nederlandsch Indië. De Indische
soorten van dit geslacht zijn H. elliptica,E. lancifolia, H. glauoescens,
H. Beccariana, H. macrophylla, H. Sarawakana, H. villosa, alle
soorten van Cas. De Candolle. De eerste was vroeger als eene soort
van Aglaia Lour. , de beide volgende als soorten van Aglaiopis
Mig. beschreven; de drie laatste waren nieuw in De Candolle’s
monographie.
15. H EY N EA Boxb.
Kelk kort, 4—5-spletig, dakpanswijze dekkend in den
knop. Bloembladen 4—5, vrij langwerpig, min of mèer
opgericht, in den knop klepswijze aaneensluitend.
Helmdradenbuis 8 - of 1 0 -spletig; slippen lijnvormig, 2 -
tandig aan den top, de helmknoppen dragende tusschen
de lijnvormige tanden. Schijf ringvormig, vleezig. Eierstok
door de schijf omsloten, 2—3-hokkig, in eèn korten
stijl versmald; stempel 2—3-tandig, met een verdikten
ring aan de basis; eitjes 2 in elk hokje. Doosvrucht 1-
hokkig, 2-kleppig, 1-zadig, onbehaard. Zaden met een
dunnen, witten zaadrok, zonder kiemwit; zaadlobben dik,
half bolvormig, opliggend.
Boomen, zelden heesters. Bladeren afwisselend, onevengevind,
met 5—11 blaadjes; blaadjes tegenovergesteld,
geheel gaafrandig. Eindelingsche en okselstandige,gesteelde,
tuilvormige pluimen. Bloemen vrij klein.
Aantal soorten 3, in Britsch en Nederlandsch Indië en Cochin-
China._ De eerste, H. trijuga Boxb., komt in Engelsch Indië voor
en verbreidt zich tot Penang, zoodat het niet onwaarschijnlijk is,
dat zij ook in Sumatra gevonden zal worden; de tweede, H. Su-
~matrana Mig., werd in westelijk Sumatra aangetroffen ep de derde,
H. Cpchin-chinensis Baill., is afkomstig van Cochin-China. De
eerste werd door Kurz tot het geslacht Walsura Boxb. gebracht.
(W. pubescens Kurz.)
16. O A R A PA Aubl.
Kelk kort, uit 4—5 vrije kelkbladen bestaande of 4—
5-spletig. Bloembladen 4—5, teruggeslagen, linksgedraaid
in den knop. Meeldradenbuis urnvormig, 8-tandig aan
den top; tanden 2-deelig; helmknoppen 8, 2-hokkig,
zittend,- met de tanden afwisselend, doch daar niet boven
uitstekend. Schijf vleezig, napvormig, de basis van den
eierstok omhullend en daarmede vergroeid. Eierstok 4—
5-hokkig, met 4 groeven; hokjes met 2—8 eitjes; stijl
kort ; stempel schijfvormig. Doosvrucht kogel-of eivormig,
groot 6—12-zadig; schil vleezig, met 4 kleppen opën-
springende tegenover_ de verdwijnende tusschenschotten.
Zaden groot, dik en hoekig; zaadhuid dik en sponsachtig;
zaadrok ontbrekend; navel groot, buikstandig; zaadlobben
dik, naast of boven elkander, ongelijk, ineengekreukt;
kiemworteltje naar boven gericht.
Onbehaarde boomen met beschubde bladknoppen en
afwisselende even- of onevengeviude bladeren; blaadjes
tegenovergesteld, geheel gaafrandig, zwaknervig. Bloemen
in pluimen , welke of aan de toppen der takken in de
oksels van schutbladachtige, in slippen verdeelde, bladeren
staan öf geheel eindelingsch zijn.
Aantal soorten volgens De Candolle 6, waarvan 3 in tropisch Amerika
alleen voorkomen, terwijl de 3 andere tusschen de keerkringen
aan moerassige zeekusten wijd verspreid zijn, doch voornamelijk
in de oude wereld worden aangetroffen. Dé laatste werden door
Miquel en anderen als een afzonderlijk geslacht Xylocarpus Koenig
beschouwd. In Nederlandsch Indië komen volgens De Candolle slechts
twee soorten voor: C. obovata BI. (X . obovatus A. Juss.) en C.
Moluccensis Lam. (X. Granatum Koen.) Eene derde soort, X.
Forsteni Mig., welke op Celebes is aangetroffen, wordt door De Candolle
niet vermeld.