Boomen met afwisselende, evengevinde bladeren en
gaafrandige blaadjes.
Aantal soorten 4, waarvan ééne, T. subteres R a d lk ., in Nieuw
Guinea, de overige in Australië.
•12. ATALAYA BI.
Bloemen gemengdslachtig-tweebuizig, regelmatig. Kelkbladen
5, in 2 rijen, vrij hol, lederachtig, breed dakpans-
wijze dekkend in den knop. Bloembladen 5, gelijk, onder
de schijf ingeplant, genageld, met een schubje of een
haarbosje boven den nagel. Schijf ringvormig, volkomen.
Meeldraden 8, centraal, opgericht, binnen de bloem besloten,
met gelijke helmdraden. Eierstok zittend, min of
meer bolvormig, 3-hokkig; stijl kort, 3-zijdig, met stem-
peldragende kanten; eitjes één in elk hokje, klimmend
van de basis der as. Vleugelvruchten 8, met lange vleugels,
van de centrale as loslatend, lederachtig, 1-zadig,
niet openspringend, van binnen behaard. Zaden eivormig,
klimmend, zonder zaadrok; zaadhuid lederachtig; zaadlobben
dik, ongelijk, plat-bol; kiemworteltje kort, naar
onder gericht.
Boomen of heesters, geheel onbehaard, met rolronde
of kantige takken. Bladeren afwisselend, zonder steun-
blaadjes, 1—3-tallig of gevind, soms met bladachtige
bladsteel en bladspil; blaadjes gaafrandig, dikwijls lijnvormig,
lederachtig, netvormig geaderd. Bloemen wit, in
eindelingsche en okselstandige, vertakte pluimen. Yleugel-
vruchten als van Acer.
Aantal soorten 6 , grootendeels in tropisch Australië; op heteiland
Timor ééne soort, A . salicifolia B h
13. SARCOPTERYX R a d lk .
Bloemen gemengdslachtig. Kelk klein, 5-lobbig; lobben
eivormig en driekantig, min of mèer klepswijze aaneensluitend
in den knop. Bloembladen 5, van binnen met
eene schub bezet; schub vooral aan den buitenkant en
den rand dicht behaard, diep tweespletig; slippen der
schub boven aan den rand ieder met een rugstandigen
kam. Schijf regelmatig, in den vorm van een gezwollen
% ring. Meeldraden 8, langharig; helmknoppen eivormig,
ver boven de bloem uitstekend. Doosvrucht steenvruchtachtig,
in drogen toestand lederachtig, van onderen driezijdig
, van boven min of meer drielobbig; lobben aan
den top alleen tweekleppig, aan de rugzijde tot vleezige
vleugels verlengd; de binnenlaag van den' vruchtwand
dringt in de vleugels niet door en de middenlaag bevat
talrijke groote cellen, die met eene zeepachtige stof gevuld
zijn. Zaden opgericht, geheel en al door een uiterst
dunnen zaadrok omgeven; kiem gekromd; kiemworteltje
opliggend, zeer kort, in eene basilaire plooi der zaadhuid
gevat; zaadlobben dwars dubbel gevouwen en met
olie gevuld.
Bladeren evengevind, driejukkig.
Drie soorten, ééne in Australië, de beide andere, S. squanwsa
Radlk. en S,. melanophloea Ru.d ik ., in Nederlandsch Indië, de eerste
van dé Moluksche eilanden, de tweede van Nieuw Guinea.
44. ANOMOSANTHES BI.
Bloemen gemengdslachtig-tweehuizig. Kelkbladen 5,
ongelijk, afgerond, zeer hol, lederachtig, breed dakpans-
wijze dekkend in den knop. Bloembladen 5 , gelijk, cirkelvormig
, onbehaard, met eene kleine schub aan de
basis. Schijf dik, ringvormig, onbehaard, aan eene zijde
dunner of uitgerand. Meeldraden 8, regelmatig om den
eierstok geplaatst, met nagenoeg gelijke, langharige
helmdraden; helmknoppen langwerpig, onbehaard, in de
bloem besloten. Eierstok ruwharig of langharig, 3-zijdig,
3-hokkig, in een korten stijl versmald; stempel bijna zittend,
gaafrandig of 3-lobbig; één eitje in elk hokje.
Vrucht 3-zijdig, 3-lobbig, langharig, dik lederachtig,
3-hokkig, niet openbarstend. Zaden bevestigd aan de as
van het hokje, zonder zaadrok, samengedrukt, langwerpig;
zaadlobben nagenoeg gelijk, boven elkander geplaatst.
Hqoge bqomen, onbehaard of zachtharig-viltachtig.
Bladeren afwisselend, zonder steunblaadjes, onevengevind;
blaadjes nagenoeg tegenovergesteld of afwisselend, gesteeld,
langwerpig, gaafrandig, lederachtig; bladsteel aan den
tpp verlengd. Bloemen groot of klein, kogelvormig, zijde-
achtig of zachtharig, in de oksels of aan de takken tot
lange, gesteelde trossen met 3—5 bloemen vereenigd;
bloemsteeltjes met schutblaadjes aan de basis.