wijs gekromd, ongebaard, met een kleinen, eindelingschen
stempel. Peul zittend of gesteeld, 2-kleppig, nu eens
verschillend van vorm en door een dubbel vlies, dat van
den rugnaad af naar binnen dringt, min of meer in de
lengte in 2 hokjes verdeeld, dan weder sterk gezwollen
of vliezig opgeblazen en aan den binnenkant onvolkomen
verdeeld of door het binnendringen van den buiknaad in
2 hokjes verdeeld, of geheel en al onverdeeld. Zaden
meestal niervormig, zonder kiempropje, met draadvormige
zaadstrengen.
Kruiden, halfheesters of heesters, sterk vertakt en
ongedoornd of met sterke doorns, gevormd door de hard
wordende bladstelen. Bladeren onevengevind of door het
doorloopen van de bladspil evengevind, zelden handvormig
samengesteld, drie- of êénbladig; blaadjes gaaf-
randig, zonder steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaad-
jes aan den bladvoet met den bladsteel vergroeid of tot
een tegenover den bladsteel geplaatst steunblad verbonden.
Bloemen paarsch, purper, wit of bleekgeel, aan bloemstengels.,
die zich in de bladoksels of uit den stam ontwikkelen
en waaraan zij tot trossen of aren, zeer zelden
tot schermen vereenigd zijn of alleen staan. Schutbladen
meestal klein, vliezig; schutblaadjes zeer klein of ontbrekend,
zelden duidelijk ontwikkeld.
Aantal soorten omstreeks 600 voornamelijk, in Russisch Azië,
- het Himalaya gebergte en de Levant, doch ook in Europa, Afrika
en Amerika; in Nederlandsch Indië zijn zij zeer zeldzaam. Men
vindt er slechts ééne soort, Astr. Pterostylis D C., met gevinde
bladeren en 2-zadigë peulen, welke op Timor voorkomt.
16. H ED Y SA RUM L.
Kelktanden of -lobben min of meer gelijk. Vlagje omgekeerd
ei vormig of omgekeerd hartvormig, ter nauwer-
nood genageld; vleugels langwerpig, korter dan de vlag,
soms zeer kort; kiel meestal langer dan de vleugels, aan
den top schuin afgeknot of zelden aan de rugzijde boogvormig
, stomp. Meeldraad tegenover het vlagje vrij, de
overige vergroeid; helmknoppen éénvormig. Eierstok zittend,
met co eitjes (meestal 4—5); stijl draadvormig, van
boven met de meeldraden scherp neergebogen; stempel
klein, eindelingsch. Peul plat-samengedrukt; leden min
of meer cirkelvormig of vierkant, niet openspringend,
glad of gestekeld. Zaden samengedrukt, niervormig, zonder
kiempropje.
Overblijvende kruiden, halfheesters of zelden heesters,
onbehaard, grijsharig of zijdeachtig langharig. Bladeren
onevengevind; blaadjes gaafrandig, meestal doorschijnend
gestippeld,, zonder steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes
aan den bladvoet stijfvliezig. Bloemen purper,
wit, geelwit of meestal geel, in gesteelde, okselstandige
trossen. Schutbladen stijfvliezig of borstelvormig; borstelvormige
schutblaadjes onder den kelk.
Aantal soorten omstreeks 50, in Europa, Noord Afrika, Amerika
en Azië, in de gematigde en bergachtige streken. Door Roxburgh
worden 2 soorten opgegeven voor de Molukken, doch het is twijfelachtig
of zij wel tot dit geslacht behooren. Door Baker worden
deze tenminste,beide tot het geslacht Desmodium Desv. gebracht,
nl. H. arboretum umbellatum D C.. en H^patens Raxb.=
D.~~polycarpum D C. Dit zijn beide soorten, die ook elders in den
Maleischen Archipel voorkomen. Dd Engelsch Indische soorten van
Hedysarum werden alle in het Himalaya-gebergte op de hoogte
van 9000—12000 voet aangetroffen, zoodat zij misschien op de
hoogste toppen der bergen van Nederlandsch Indië zouden gevonden
kunnen worden.' '
17. O RM O CA R PUM Heauv.
De beide bovenste kelklobben het breedst, dichter bij
elkander dan de overige of min of meer vergroeid, de
onderste het langst. Vlagje cirkelvormig, genageld; vleugels
schuin omgekeerd eivormig; kiel breed, boogswijs
gekromd, spits of stomp, even groot als de vleugels.
Meeldraden alle tot eene aan de bovenzijde en meestal
ten slotte ook aan de onderzijde gespleten buis vergroeid;
helmknoppen éénvormig. Eierstok zittend, met oo eitjes;
stijl Sterk neergebogen, draad vormig, met een kleinen,
eindelingschen stempel. Peul lijnvormig, samengedrukt,
in de lengte gegroefd-gestreept en dikwijls klierachtig
gestekeld; leden langwerpig, aan weerskanten versmald,
hard. Zaden smal langwerpig; navel ter zijde van den
top; zaadlobben smal, half hartvormig; Memworteltje
licht boogswijs gekromd.
Hooge, dikwijls kleverig behaarde, heesters. Bladeren
nu eens onevengevind, met oo , kleine blaadjes, zonder
steunblaadjes aan de bladspil, dan weder 1-bladig, met