9. Sandoricum. Kelk buisvormig met de basis van den eierstok
vergroeid. Schijf buisvormig. Helmknoppen 8—10. Eierstok 5-
hokkig. Besvrucht.
f f Bloemen en meeldradenbuis kogel- of tolvormig. Schijf ontbrekend,
ring- of steelvormig of met de meeldradenbuis
vergroeid. Stijl kort.
a. Helmknoppen geheel of groötendeels in de meeldraderibuis
besloten. Eitjes 1 —2. Zaden niet kantig^ Bloembladen in den
knop dakpanswijze dekkend.
10; Aglaia. Bloembladen 5. Helmknoppen 5. Eierstok 1—2-
hokkig. Besvrucht 1—2-hokkig. Zaden öf zonder zaadrok doch
met een vleezig mtegument (Aglaia), öf met een zaadrok, welke
de zaadhuid nauw omsluit. (Milnea).
' J f l Bansium. Bloembladen 5. Helmknoppen 10. Eierstok 3__5-
hokkig. Besvrucht 1—5-hokkig. Zaden met een zaadrok.
o 1r3'iAn 00RA; Bloembladen 3—5. Helmknoppen 6—10. Eierstok
2—5-hokkig. Doosvrucht 2—5-hokkig. Zaden met een zaadrok.
b. Helmknoppen boven de meeldradenbuis- uitstekend, of met
vrije helmdraden. Eitjes 1 - 2 . Zaden niet kantig, mei een zaadrok.
Bloembladen vn den knop-dakpanswijze dekkend.
13. Walsdra. Bloembladen 5. Helmdraden 10, aan de basis
vergroeid of vrij. Besvrucht 1-hokkig. Ringvormige schijf.
14. Hearnia. Bloembladen 5. Helmknoppen 5—6. Schijf ontbrekend
of klein. Besvrucht 1-hokkig.
15. Heynea. Bloembladen 4—5. Helmknoppen 8—10 Schijf
aan den top napvormig, met den eierstok vergroeid. Hokverbre-
kende doosvrucht.
c. Helmknoppen binnen de urnvormige meeldradenbuis. Groote
kantige zaden. Bloembladen in den knop gedraaid.
16 Carapa. Bloembladen 4—5. Schijf dik. Hokjes van den .
eierstok met 3—6 eitjes. Hokverbrekende doosvrucht. Zaden dik
zonder zaadrok. - *
Tribus III. Cedreleae. Meeldraden vrij, buiten de schijf ingeplant
Hokjes van den eierstok met talrijke eitjes. Doosvrucht van
den top af schot- of hokverbrekend (het laatste bij een geslacht uit
Britsch Indie) openspringend met 3—5 kleppen, die van de as los-
en. Zaden talrijk, samengedrukt. Bladeren soms enkelvoudig of drietallig,
doch meestal gevind. 6
17. Cedrela. Bloembladen opgericht. Meeldraden 4—6. Schiif
. hoog of dik. Doosvrucht glad. J
18. Flindersia. Bloembladen uitgespreid. Meeldraden 10,
waarvan de 5, Welke tegenover de bloembladen staan soms zonder
helmknoppen of door staminodiën vervangen zijn. Schijf nan-
Vprmig. Doosvrucht met wratten of stekels.
1. T U R A R E A L.
Bloemen tweeslachtig. Kelk urn- of napvormig, 4—5-
tandig, kort. Bloembladen 4—5, vrij, vele malen grooter
dan de kelk, lij n-spatelvormig. Meeldraden 8—10 , tot
eene buis vergroeid, die langwerpig en slechts een weinig
korter is dan de bloembladen, aan den rand gekarteld of
in lint- of haarvormige, vaak tweespletige slippen is verdeeld
en aan den binnenkant van den top zittende helmknoppen
draagt, welke met de slippen van de buis afwisselen,
min of meer boven den rand hiervan uitsteken,
aan de basis versmald en aan de binnenzijde min of meer
boogswijs gekromd zijn. Schijf ontbrekend. Eierstok vrij,
zittend, 5-hokkig (bij de soorten van den Maleiscben
Archipel), nagenoeg kogelvormig. Stijl vele malen langer
dan de eierstok, draadvormig, met urn- of kogel- ofom-
gekeerd-kegelvormigen stempel min of meer boven de
meeldradenbuis uitstekend; eitjes 2 , boven elkander (bij
de soorten van den Maleiscben Archipel). Hokverbrekende,
5 -hokkige doosvrucht; met bout- of lederachtige kleppenj
die van de gevleugelde as loslaten. Zaden glad, met een
breeden, buikstandigen navel; kiemwit vleezig; kiemwor-
teltje naar boven gericht; zaadlobben bladachtig.
Boomen of heesters. Bladeren enkelvoudig, gaafrandig
of stomp gelobd. Okselstandige bloemstelen met talrijke,
kleine schutbladen aan de basis en lange, witte of gele
bloemen.
Aantal soorten 24, in tropisch en Zuid Afrika, Britsch en Neder-
landsch Indië en Australië*- Vier soorten, zijn in Nederlandsch
Indië gebonden en wel op Java, nl. T. pumila Benn., T. Zollingeri
Cas. de Cand. , T. concinna Benn. en misschien T. Billiardieri
Benn.
2. M U N R O N IA Wight.
Bloemen tweeslachtig. Kelk 5-deelig of uit 5 vrije
kelkbladen gevormd. Bloembladen 5 , veel grooter dan
de kelk, vrij of gedeeltelijk vergroeid. Meeldraden verbonden
tot eene buis, die slechts weinig korter is dan
de bloembladen en welks rand verdeeld is in slippen,
waartusscben de 1 0 met een stekelpuntje voorziene helmknoppen
zijn geplaatst. Schijf buisvormig, nagenoeg even-
groot als de eierstok. Eierstok 5-hokkig; hokjes afwis