Eene hoogklimmende heester met zachtharige takken.
Bladeren eivormig of breed elliptisch. Bloemen aan
ontbladerde takken of in de oksels der bladeren in bundels
of kluwens bijeen, in verhouding tot hare verwanten
vrij groot en lang gesteeld, van buiten behaard. Steenvruchten
tot 4 cM. lang.
Eéne soort A. Papuana door Beccari in Nieuw-Guinea verzameld.
21. B A N IA Becc.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloemen onbekend.
Vrouwelijke bloemen: Kelkbladen go, (ongeveer 15), de
buitenste ongeveer 12, scbubvormig, in 3 rijen dakpans-
wijze dekkend, de 3 binnenste, op bloembladen gelijkende
, klepswijze aaneensluitend, nagenoeg 3-maal langer,
3-hoekig. Staminodiën 6, breed, 3-hoekig. Stampers 6,
bultig, eivormig, zijdelings samengedrukt; stijlen lang,
priemvormig, straalsgewijze uitgespreid of teruggeslagen;
één eitje in den binnenboek vastgehecht. Steenvruchten
gesteeld, bultig, zijdelings samengedrukt met bet stijl-
litteeken aan de binnenzijde, even boven den vrucbtsteel.
Steenkern aan weerszijden slechts weinig uitgebold, met
een onvolkomen, tusschenschotvormigen condylus, welke
2 holten bevat. Zaad hoefijzervormig. Kiemwit en kiem
onbekend.
Eene klimmende heester met zachtharige twijgen. Bladeren
lederacbtig, ei-lancetvormig. Bloemspiesvormige,
vertakte pluimen.
Eéne soort door Beccari in Nieuw-Guinea gevonden en door hem
B. thyrsiflora genoemd.
22. M A C R O C O C C U L trS Becc.
Bloemen onbekend. Grroote kogelvormige steenvruchten,
met een vleezig vrucbtvleesch, boven het midden, onder
den top een oppervlakkig stijllitteeken dragend. Steenvrucht
beenachtig, kogelvormig; bolle rugvlakte aan de
buikzijde met twee kuiltjes en eene spleet, welke naar
het stijllitteeken gericht is. Zaad zonder kiemwit, kogelniervormig,
met eene breede oppervlakte om den bollen,
weinig naar binnen dringenden condylus vastgehecht;
zaadlobben zeer dik, ineengesmolten; kiemworteltje kort,
en dik, met de zaadlobben versmolten, naar de spleet
van de steenkern gericht; pluimpje onaanzienlijk.
Hoog klimmende heester met breed eivormige, lederachtige
bladeren. Steenvrucht tot 10 cM. lang, 8 eM.
breed, van buiten glad, steenrood, sappig.
Eéne soort M. pomiferus Becc. in Nieuw-Guinea voorkomende.
Fam. VI. BERBERIDACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 40. — Miq. Ann. Mus. Lugd.
Bat. I, p. 248—253. — Scheff. in Nat. Tijdschr. v. Ned. Indië
XXXII, p. 404.
Kelkbladen bloembladachtig. Bloembladen vrij , hypogy-
nisch, in den knop in 2-oo rijen van 2—3, dakpanswijze
dekkend of klepswijze aaneensluitend, gedurende den bloei
vaak in rijen van 4—6 boven elkander, afvallend, zelden
ontbrekend. Meeldraden 4—6, (zelden 8) tweerijig (zelden 9
in 3 rijen), tegenover de bloembladen, hypogynisch, vrij
of in de mannelijke bloemen soms éénbroederig; helm-
knoppen opgericht; bokjes aan de buitenzijde of zijdelings
aangegroeid, met eene langsspleet of een naar boven gericht
klepje openend. Vruchtbeginsels 1—3, zelden 6—9,
vrij, langwerpig, in een korten stijl versmald, met bree-
deren, kegelvormigen, zelden langwerpigen stempel. Eitjes
2-oo, zelden 1, van af de basis opgericbt of in 2-co
rijen, aan de buikzijde of langs den geheelen wand in
vele rijen of verspreid, anatroop met eene buikstandige
zaadnerf en een naar onder gericht poortje of tot aan
de bevruchting ortbotroop. Rijpe vruchtbeginsels besvormig,
vleezig of droog, al of niet openspringend. Zaadhuid
korstachtig, vliezig of vleezig; kiemwit in groote hoeveelheid,
vleezig of hoornachtig; kiem soms zeer klein, soms
vrij lang, recht of licht gebogen; kiemworteltje naar den
navel gericht; zaadlobben meestal kort.
Kruiden, half heesters of heesters, soms klimplanten.
Bladeren afwisselend of wortelstandig, soms enkelvoudig,
doch meestal samengesteld, gewoonlijk zonder steunblaad-
jes. Bladeren en bloemen zich ontwikkelend uit gemengde
4