of cirkelvormig, samengedrukif met eene draadvormige of
tot een zaadrok verbreede zaadstreng.
Heesters of boomen. ongewapend of met okselstandige
doorns of met doornvormige steunblaadjes. Bladeren dubbel
gevind. Blaadjes nu eens klein en oo -jukkig, dan
weder groot en weinig jukkig, met zelden 1-jukkige
blaadjes, die 8 of 2 of 1 blaadjes van den tweeden
rang dragen; klieren aan den bladsteel en de jukken
ontbreken zelden. Steunblaadjes nu eens klein of weinig
ontwikkeld, dan weder blijvend, hard of doornvormig.
Bloemen meestal wit, dunner of kleiner dan die van
Calliandra, in gesteelde, kogelvormige hoofdjes of zelden in
langwerpige of cilindervormige aren, in bundels öf boven
elkander in de bladoksels of in bundels of trossen aan
de toppen der takken. Meeldraden nu eens weinig, dan
weder talrijk.
Aantal soorten omstreeks 108, in de tropische gewesten van
Amerika en Azië wijd verspreid, eenige weinige in Afrika en Australië.
In Nederlandsch Indië komen een 20-tal soorten voor. Sommige
soorten werden vroeger tot het geslacht Inga Willd. gebracht, dat
door Bentham en Hooker tot de Amerikaansche soorten beperkt is.
100. S E R IA N TH E S Benth.
Bloemen 5-tallig, de meeste tweeslachtig. Kelk wijd
klokvormig, kort of tot bet.midden gelobd. Bloembladen
aan de basis met de meeldraden vergroeid, overigens vrij,
in den knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden o o ,
aan de basis tot eene buis vergroeid; helmknoppen klein;
stuifmeelkorrels in gering aantal. Eierstok zittend, oo -
eiig; stijl draadvormig met kleinen, eindelingschen stempel.
Peul eivormig of langwerpig, recht of sikkelvormig,
plat-samengedrukt of golvend, houtachtig, niet openspringend,
met dwarse schotten tusschen de zaden. Zaden dwars,
samengedrukt.
Ongedoornde boomen. Bladeren groot, dubbelgevind;
blaadjes van den eersten en tweeden rang oo -jukkig;
klieren aan de bladstelen en jukken. Steunblaadjes weinig
ontwikkeld. Bloemen, de grootste onder de Mimoseae,
viltachtig behaard , aan tot eene tuil vereenigde trossen,
aan de toppen der takken.
Aantal soorten 5, waarvan ééne in tropisch Azië, de andere op
de eilanden van den Stillen Oceaan groeien. De eerste, S. grandiflnra
Benth. , komt waarschijnlijk ook in Nederlandsch Indië voor.
401. H A N S EM A N N IA Schumann.
Kelk min of meer klokvormig, kort 4—5-tandig.
Bloembladen 4—5, in dën knop klepswijze aaneensluitend,
langwerpig-lancetvormig, bijna tot het midden vergroeid
en aan de basis over een korte uitgestrektheid met de
meeldradenbuis verbonden. Meeldraden o o , met lange,
haardunne helmdraden en kleine, gekromde helmknoppen;
stuifmeelkorrels in elk hokje tot 4 klompjes samengesmolten.
Yruchtbladen 4 , elk met een kort gesteelden
eierstok, oo eitjes; een zeer langen, draadvormigen stijl
en een kleinen, knopvormigen stempel. Peul dik, van
binnen met schotten tusschen de zaden, bij rijpheid openbarstend.
Zaden onbekend.
Houtachtige planten, met evengevinde bladeren en
klieren tusschen de blaadjes, die zeer groot eü langwerpig
of eivormig-langwerpig zijn. Bloemen van middelmatige
grootte, aan dunne, lange of korte stelen tot losse
trossen verbonden.
Aantal soorten 2, H. glabra Schum. en H. mollis Schum.. beide
in de Duitsche Bezittingen op Nieuw-Guinea gevonden.
F am. x l y . R0SACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 601. — Miquel, Fl. Ind.
Bat. 1 , 1 , p. 351—392 (Chrysohalaneae, Amygdaleae, Bosaceae, Pomaceae,
Spiraeaceae.) — Sumatra, p. 306—308.--— Ann. Mus. Bot.
Lugd Bat. I, p. 212. — I, p. 248. — III, p. 236.— Hooker, Fl.
of Brit. Ind. I I , p. 307. — Koch in Ann. Mus. Bot. Lugd. Bat. I,
p. 428,. (Pomaceae.) — Wenzig in Jahrb. Bot. Gart. Berlin II,
1883, (Pomaceae.).
Bloemen meestal regelmatig en tweeslachtig. Kelk vrij
of met den eierstok vergroeid; kelkbuis kort of lang, nauw
of wijd; kelkzoom meestal gelijk, zelden ongelijk; kelk-
lobben meestal ten getale van 5, dakpanswijze dekkend