F am. i x . CRUCIFERAE.
B entham e t H oo k er, Gen. Plant. I, p. 57. — Miq ., Illustr. de la
Flore de VArch. Ind., p. 14.
Bloemen tweeslachtig, regelmatig of aan de buitenzijde
der bloeiwijzen sterker, straalswijze ontwikkeld. Kelkbladen
4, vrij; 2 meestal aan de basis zakvormig verlengd;
in den knop dakpanswijze dekkend, zelden kleps-
wijze aaneensluitend. Bloembladen 4 , zelden ontbrekend,
kruiswijs uitstaande ( gaafrandig, 2-lobbig, zelden in kleine
lobben of slippen verdeeld, gelijk of de buitenste der
bloeiwijze straalswijze ontwikkeld; in den knop ineengedraaid
of dakpanswijze dekkend, één geheel buiten en
één geheel binnen de andere gesloten. Klieren, zittend
aan de basis of den top van den bloembodem, op verschillende
wijze gerangschikt, zelden tot een ring ver-
eenigd of ontbrekend, meestal ten getale van 4 , tegenover
de kelkbladen. Meeldraden 6, viermachtig, zelden
in onbepaald aantal of (door het ontbreken van de kortere)
ten getale van 4 of minder; de 2 korte, de buitenste
rij vormend, tegenover de zijdelingsche kelkbladen, de 4
lange, de binnenste rij vormend tegenover de bloembladen;
helmdraden priemvormig; helmknoppen 2-, zelden
1-hokkig, in de lengte openspringend, met de basis op
den priemvormigen top der helmdraden bevestigd, lang-
werpig-hartvormig of pijlvormig, soms lijnvormig en gewrongen.
Eierstok zittend, zelden gesteeld, gevormd uit
2 nauw vergroeide vruchtbladen, soms 1-hokkig, met
1—2 wandstandige zaadlijsten of zelden met 1 basilaire
zaadlijst, doch meestal 2-hokkig door een valsch, vliezig
tusschenschot, dat de zaadlijsten vereenigt of, door sponsachtige,
dwarsche tusschenschotten, veelhokkig; stijl enkelvoudig,
soms onder de stempels verbreed of hoornvormig
verlengd; stempels 2, tegenover de zaadlijsten;
eitjes talrijk, zelden in gering aantal of slechts één,
horizontaal of hangend, campylotroop of amphitroop met
eene buikstandige zaadnerf en een naar boven gericht
poortje, zelden omgekeerd. Yrucht langwerpig (hauw)
of kort (hauwtje), 2-hokkig, of 1-hokkig met een onvolkomen
tusschenschot, meestal met 2 kleppen, welke van
het, aan de randen de zaadlijsten en op den top den
stempel dragende, tusschenschot loslaten, soms niet openspringend,
zelden dwars geleed, met 1—co -zadige al of
niet openspringende leden. Zaadhuid dikwijls bij bevochtiging
slijmachtig, niet zelden in een vleugel verlengd.
Kiem zonder kiemwit, zeer zelden kiemwithoudend, oliehoudend
, gekromd, zelden recht. Zaadlobben dikwijls
plan-convex, opliggend of aanliggend.
Eén- of meerjarige kruiden of halfheesters, stengels
rolrond of hoekig, bij enkele doornig. Bladeren afwisselend,
zelden tegenovergesteld, enkelvoudig, gaafrandig,
gelobd of ingesneden; bij sommige soorten diep en grot
gezaagde wortelbladeren en aan de basis geoorde stengel-
bladeren. Steunblaadjes ontbrekend. Bloemen in trossen,
zelden alleenstaand en aan eene bloemschacht; trossen
eindelingsch of zelden okselstandig in den beginne ineen
tuil, die zich bij den bloei vaak verlengt, zelden met
schutbladen. Bloemkroon wit, geel, purper of zelden blauw,
rose of wankleurig.
Aantal geslachten volgens Bentham en Hooker 172, aantal soorten
1200 over de geheele wereld verspreid, in de tropen zeldzaam. In
Nederlandsch Indië komen slechts eenige weinige soorten voor.
OVERZICHT DER GESLACHTEN,
f Hauw niet gesnaveld.
§ Zaadlobben aanliggend. Bladeren vinspletig of samengesteld.
1. N asto rtium . Zaden 2-rijig. Hauw min of meer gezwollen.
Bloemen geel of wit.
2. Cardamine. Zaden 1-rijig. Hauw platgedrukt. Bloemen paarsch
of wit.
§§ Zaadlobben opliggend. Bladeren gaafrandig of gezaagd.
3. Erysimum. Zaden 1-rijig. Hauw stomp, 4-zijdig. Bloemen geel.
■{- -j- Hauw gesnaveld.
4. Brassica (Sinapis). Zaden 1-rijig. Zaadlobben dubbel gevouwen.
Bladeren gezaagd.
1. NASTUBTIUM Br.
Kelkbladen kort, uitgespreid, gelijk. Bloembladen kort
genageld, soms ontbrekend. Meeldraden 1—6. Hauw kort
of lang, min of meer cilindrisch; kleppen met 1 dunne
nerf; tusschenschot doorschijnend; stijl kort of lang en