f Eitjes van de basis opstijgend of in den binnenhoek der hokjes
vastgehecht. _i
XLIII. Connaraceae. Bloemen regelmatig. Meeldraden in
bepaald aantal. Yruchtbladen 1—5, vrij ; eitjes 2, van de
basis af klimmend, ortbotroop. Eén of meer kokervruchten,
elk uit één vruchtblad gevormd. Kiemwit vaak voorkomende.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend. 1—3-tallig of gevind.
Steunblaadjes Ontbrekend.
XLIV. Leguminosae. Bloemen onregelmatig of regelmatig.
Meeldraden in bepaald aantal of co. Eén excentrisch vruchtblad,
zelden meer; eitjes oo of 1—2, in den binnenhoek der
hokjes vastgehecht, amphitroop of anatroop. Stijl eindelingsch.
Kiemwit zelden voorkomende. Boomen, heesters of kruiden.
Bladeren verschillend, meestal samengesteld. Steunblaadjes
meestal aanwezig.
XLY. Rosaceae. Bloemen meestal regelmatig. Meeldraden
meestal in onbepaald aantal. Yruchtbladen 1—oo, vrij of ten
slotte, zelden van den beginne af aan, vergroeid; eitjes
meestal 2, anatroop; stijlen aan de basis of aan de binnenste
oppervlakte der vruchtbladen ingeplant, nooit zuiver einde-
lingseh. Kiemwit zeer zeldzaam. Kruiden, heesters of boomen.
Bladeren verschillend, meestal afwisselend, getand, gelohd of
ingesneden. Steunblaadjes meestal aanwezig.
XLYI. Saxifragaceae. Bloemen meestal regelmatig. Meeldraden
meestal in bepaald aantal. Yruchtbladen vergroeid
of aan den top, zelden van de basis af vrij ; eitjes meestal
co ; stijlen vrij of, zoo zij tot eene zuil verbonden zijn, aan
de basis gemakkelijk loslatend. Kiemwit meestal overvloedig.
Boomen of heesters, meestal met tegenovergestelde bladeren,
of kruiden en deze meestal met afwisselende bladeren.
XLYII. Crassulaceae. Bloemen regelmatig. Kelkbladen,
bloembladen, 1 of 2 rijen van meeldraden en vruchtbladen,
alle meestal vrij en in hetzelfde aantal. Eitjes in elk vruchtblad
oo. Kiemwit vleezig. Meestal vleezige kruiden of half-
heesters.
f f Eitjes aan wandstandige zaadlijsten vastgehecht.
XLYIII. Droseraceae. Bloemen regelmatig. Meeldraden
meestal in bepaald aantal. Vruchtbladen verbonden tot een
eierstok met wandstandige zaadlijsten ; stijlen vrij ; eitjes oo .
Kruiden met klierdragende haren.
f f f Eitjes meestal 1 of weinig, hangend aan den top van het hokje.
XLIX. Hamamelidaceae. Kelkbladen en bloembladen verschillend
of ontbrekend. Meeldraden weinig of co. Eierstok
meestal onderstandig of half onderstandig, uit 2 aan den
top vrije vruchtbladen bestaande; één eitje in elk hokje,
hangend aan den top hiervan of in onbepaald aantal aan de
as vastgehecht. Boomen of heesters. Bladeren meestal afwisselend,
met steunblaadjes. Bloemen meestal in hoofdjes.
L. Haloragidaceae. Bloemen klein, meestal onvolkomen,
2—4-tallig. Meeldraden in bepaald aantal. Eierstok onderstandig,
1—é-hokkig, met 1—4 vrije stijlen; één hangend
eitje in elk hokje. Kiemwit vleezig. Land-of waterbewonende
kruiden of half heesters. Bladeren afwisselend, zelden tegenovergesteld,
gaafrandig, getand of gelobd, die welke ondergedoken
zijn meestal in talrijke slippen verdeeld.
Cohors 12. 3IYRTALES.
(Zaadli jsten aan den top, den binnenhoek of de
basis der hokjes bevest ig d, z elden wands tandig .)
Bloemen regelmatig of nagenoeg regelmatig, meestal tweeslachtig.
Yruchtbladen 2—oo , verbonden tot een eierstok, die
onderstandig of binnen de kelkbuis besloten en door schotten
gedeeld of door het verdwijnen der schotten 1-hokkig is; stijl
onverdeeld. Bladeren enkelvoudig, gaafrandig, zelden getand.
Ui t z o n d e r in g : Bladeren 3-tallig bij Tlligera onder d e Combreta-
ceae, vinspletig bij eenige Onagraceae. De 1-hokkige eierstok is
misschien uit 1 vruchtblad gevormd bij de Combretaceae.
§ Eitjes hangend aan den top der hokjes.
LI. RMzophoraceae. Kelklobben in den knop klepswijze