de familienamen, die door den uitgang aceae meer dan
zes lettergrepen zouden hebben: b.v. Dipterocarpaceae en
Dichapetalaceae. Daar zij uit verschillende stammen zijn
samengesteld kan men ze toch even gemakkelijk uitspreken
als de uit geslachts- en soortsnamen gecombineerde namen
der soorten, oneindig veel gemakkelijker dan de namen
van verscheidene chemische stoffen met hunne talrijke
achter- en voorvoegsels.
De terminologie is ongeveer dezelfde als die, welke
men in de meeste botanisch systematische werken aantreft,
overgehracht in het Nederlandsch. Zij verschilt
nagenoeg niet van die der Hederlandsche botanische
werken en zal dus waarschijnlijk voor iedereen, die slechts
de eerste beginselen der plantenkunde geleerd heeft, of
een handhoek daarvoor tot zijn beschikking heeft, wel
te verstaan zijn L)r
Evenwel moet ik er op wijzen, dat het determineeren
eener plant, vooral in een gebied zoo groot als het onze,
*) Doordat dé beschrijvingen grootendeels uit het Latijn zijn overgenomen
, werd aan de eene zijde eene kortheid verkregen, die bij het
doel van het werk zeer gewenscht was, doch werden aan den
anderen kant enkele oneigentlijke uitdrukkingen opgenomen, ' wier
zin echter den lezer meestal wel duidelijk zal zijn. Niet geheel juist
werd de uitdrukking ufoliola multijuga” weergegeven door »veeljukkige
blaadjes,” terwijl de bedoeling is_, dat vele 'jukken of paren .van
blaadjes het blad samensstellen. Waar in het Latijn de termen epicar-
p ium . mesocarpium en endocarpium voorkomen, werd in het Neder-
landsch geschreven buitenlaag, middelste laag en binnenlaag van den
vrüchtwand. Naar omstandigheden werd de eerste soms schil, de
laatste soms kern genoemd, of, waar zij zeer hard was, steenkern.
De termen imbricata, en valvata, gebruikt voor de aaneensluiting
in den knop van de deelen der bloembekleedselen, waarvoor men
soms de termen met de randen over elkander en met de randen
naast elkander gelegen bezigt, heb ik vertaald met in den knop
dakpanswijze dekkend en klepstvijze aaneensluitend, omdat men daardoor
meer overeenkomst krijgt met de terminologie in andere talen.
niet zoo eenvoudig is als het opzoeken van een woord in een
woordenboek. Er is daartoe eenige oefening noodig. Men
verkrijgt deze het best, wanneer men de beschrijvingen
opzoekt van eenige bekende geslachten, waarvan men
levend materiaal tot zijn beschikking heeft, en hieraan de
kenmerken toetst, om vervolgens in de tabellen de verschillen
na te gaan, met de andere geslachten der familie
en de verschillen van deze met de andere families.
Wanneer men dus eenige keeren den weg voor het
vinden der planten in tegenovergestelde richting gegaan
is, zal men genoeg ervaring hebben opgedaan, om ook
bij een onbekende plant tot den waren naam te komen.
Misschien zal men in den beginne nu en dan van den
weg afraken, doch dan zal altijd de geslachtsbeschrijving
aanwijzen, dat mèn gedwaald heeft,, waarna men voet
voor voet op den afgelegden weg teruggaande^ ten slotte
de plaats vindt, waar men een v e rk e e rd pad is ingeslagen.
Men moet zich echter wachten om daarbij te veel te
hechten aan een enkel kenmerk en wel bedenken, dat
het karakter eener groep gegeven wordt door eene reeks
van kenmerken, waarvan nu en dan wel eene enkele ontbreken
kan. Deze uitzonderingen, te talrijk om ze alle
bij de karakteristiek der groep op te geven, wijzen zich
echter dikwijls van zelf aan bij het nauwkeurig beschouwen
der voorwerpen doordat ze namelijk groote overeenkomst
vertoonen met ons bekende geslachten of families. Zoo
zal men allicht in Trifolium eene Legummose herkennen,
die onder de Tweezaadlobbigen met losbladige bloemkroon
tehuis behoort, al zijn de bloembladen vergroeid. Anders
moet men, wanneer men het geslacht niet vindt, waarop
de kenmerken wijzen, beproeven of het ook eene uitzondering
kan vormen in eene andere groep. Door oefening
zal met het overzicht der Hoofdgroepen spoedig kunnen
pntberen en ook zonder behulp der tabellen de families