§§ Meé&radnn 2.
ö.Paeastemon. Kelkbuis klokvormig, zonder stamperdrager.Meel-
draden éénzijdig. Eierstok 4-hokkig.
Tribus II. Prnneae. Bloemen regelmatig. Kelk meestal spoedig
afvallend, zonder schutblaadjes aan de lobben. Meeldraden oo , in een
volkomen krans. Stamper uit één vruchtblad gevormd, met 2 hangende
eitjes en een nagenoeg eindelingschen stijl. Steenvrucht niet in de
kelkbuis besloten. Kiemworteltje naar boven gericht.
6. Prunus. Kelk 5-lobbig. Bloembladen 5, meestal grooter dan
de kelk. (Meestal gekweekt.)
7. Pygeum. Kelk 5—40-tandig. Bloembladen 5. 40 of 42, klein
of rudimentair, soms ontbrekend. (Inheemsch.)
Tribus III. Spiraeeae. Kelklobben meestal blijvend, zonder schutblaadjes.
Meeldraden 40—oo . Stampers 4—8, elk met 2—oo , hangende
eitjes. Koker- of dopvruchten, niet in de kelkbuis besloten. Heesters,
zelden kruiden.
8. Spiraea. Stampers meestal 5, met co eitjes. Kokervruchten
met co , lijnvormige^ door eene vleezige zaadhuid omgeven, zaden,
met weinig of zonder kiemwit. (Alleen gekweekt.)
9. Neillia. Stampers 4—5, met oo eitjes. Kokervruchten met
talrijke of weinige, gezwollen, door-eene korstachtige zaadhuid
omgeven zaden, met een overvloedig kiemwit. (Inheemsch.).
40. Kerria. Stampers 5—8, met 4 eitje. Dopvruchtjes. (Alleen
gekweekt.)
Tribus IV. Rnbeae. Kelklobben blijvend, zonder schutblaadjes.
Meeldraden oo . Stampers oo ; eitjes 2, naast elkander hangend. Steenvruchten
oo , niet in de kelkbuis besloten. Meestal gestekelde heesters
of half heesters, met dikwijls samengestelde bladeren.
44 Rubus. Kenmerken als van de Tribus. (Inheemsch.)
Tribus V. P o t e n t i l l e a e . Kelklobben dikwijls met schutblaadjes.
Meeldraden cc , zelden in gering aantal. Stampers 4—oc ; stijl aan de
basis, zijdelings of bijna aan den top ingeplant, na den bloei dikwijls
verlengd; 4 klimmend eitje. Dopvruchtjes oo, niet in de kelkbuis besloten
of zelden er half in weggedoken of ingesloten. Kruiden of heesters
met verschillende vormen van bladeren.
12. Fragaria. Kelk met 5 schutblaadjes. Stampers op een
vleezigen bloembodem ingeplant. Stijlen buikstandig. Bladeren
3-tallig.' (Inheemsch en gekweekt.)
Tribus VI. Poterieae. Kelkbuis urnvormig; met bijna gesloten
monding; lobben dikwijls met schutblaadjes. Bloembladen meestal
ontbrekend. Stampers 4—3, vrij, of onder elkander en met de kelkbuis
samenhangende; stijl eindelingsch, met verbrèeden stempel; 4
klimmend of hangend eitje. Droge dopvruchtjes, binnen de kelkbuis
besloten. Kruiden of heesters met enkelvoudige of gevinde bladeren.
43. Alchemilla. Bloembladen ontbrekend. Stijl buikstandig of
basilair. Meeldraden 4—4. Bladeren niervormig, gelobd. (Inhe.emsch)
44. Agrimonia. Bloembladen 5. Stijl eindelingsch. Meeldraden
40—42. Bladeren gevind.
Tribus VII. K o s tJU S Kelkbuis urnvormig, aan den mond bijna
gesloten. Kelklobben zonder schutblaadjes. Bloembladen meestal 5.
Meeldraden talrijk. Stampers co, vrij, elk met 4 eitje; stijlen nagenoeg
eindelingsch of buikstandig, met verbreede stempels. Droge dopvruchtjes
in de vleezige, urnvormige kelkbuis besloten. Opgerichte of
klimmende heesters, met onevengevinde bladeren.
45. Rosa. Kenmerken als van de Tribus. (Gekweekt.)
Tribus VIII. P o m e a e . Kelkbuis met den eierstok vergroeid. Meeldraden
oo. Eierstok 5-, zelden 4—4-hokkig; eitjes 2 (zelden 4 ofoc),
klimmend; evenveel stijlen als hokjes van den eierstok. Vrucht appelvormig
of- steenvruchtachtig met eene 2—5 -hokkige kern of 4—5
vrije kernen. Boomen of heesters, meestal met enkelvoudige bladeren.
46. Pirus. Kelkzoom afvallend of blijvend. Eierstok 2—5-hok-
kig. Vrucht vleezig, 2—5-hokkig, met vrije of in den binnenhoek
vergroeide, meestal kraakbeenachtige kernen. Bladeren afvallend.
(Alleen gekweekt.)
47. Photinia. Kelkzoom blijvend. Eierstok 4—5-hokkig. Vrucht
4—5-hokkig, sappig, met eene dunne, door dunne tusschen-
'schotten verdeelde, kern. Bladeren altijd groen. (Inheemsch en
. gekweekt.)
48. Raphiolepis. Kelkzoom dwars afscheurend, afvallend. Eier-
':Y stok 2-hokkig. Bes met 4—2 zaden. Bladeren altijd groen.
(Alleen gekweekt.)
4. GRANGrERIA Comm.
Kelkbuis kort tol vormig, bultig, met 5 dakpanswijze
dekkende, stompe lobben. Bloembladen 5, in de keel van
den kelk ingeplant , een weinig langer dan de lobben
van dezen. Meeldraden omstreeks 15, in de keel van den
kelk ingeplant, 1-rijig in een volkomen krans geplaatst,
met vrije, onbehaarde, nagenoeg gelijke meeldraden, die
ongeveer even lang zijn als de bloembladen en alle korte,
2-lobbige helmknoppen dragen. Eierstok éénzijdig op den
bodem van den kelk ingeplant, wollig behaard en 1-hokkig;
stijl basilair, zeer kort én onbehaard. Steenvrucht
omgekeerd eivormig, 3-hoekig, min of meer droog, met
eene 3-hoekige, 1-zadige, van binnen wollig behaarde
kern. Zaad opgericht, ei vormig; zaadhuid vliezig; zaadlobben
amandelachtig.
Kleine boomen met • ruwharige twijgen. Bladeren afwisselend,
klein, lederachtig, glanzend, onbehaard en gaaf-
randig. Steunblaadjes klein, spoedig afvallend. Bloemen