mend of hangend, met buikstandigen of eindelingschen
navel, omgeven door eene dunvleezige bekleeding of
door een in onregelmatige slippen gespleten zaadrok;
zaadrok korst- of lederachtig, dikwijls zwart, gestreept
of gerimpeld; kiemwit overvloedig, vleezig; kiem
asstandig, korter dan het kiemwit; zaadlobben langwerpig^
cirkel- of hartvormig, dikwijls bladachtig; kiemwor-
teltje zeer kort of lang en rolrond.
Boomen of heesters, onbehaard, zachtharig of viltachtig
behaard. Bladeren gesteeld, enkelvoudig, afwisselend en
in 2 rijen, zelden tegenover elkander en in kransen,
niet zelden doorschijnend gestippeld en met fijne streepjes
, gaafrandig of gezaagd; zaagtanden soms in eene
klier uitloopend. Steunblaadjes klein, meestal afvallend of
ontbrekend, zelden bladachtig. Bloemen klein en weinig
in het oog vallend, vereenigd tot trossen, pluimen of bundels
en voorzien van bloemstelen, die aan de basis geleed
zijn en aldaar schutblaadjes dragen.
Aantal soorten omstreeks 450, in de tropische gewesten verspreid,
in de subtropische zeldzaam.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus F Casearieae. Bladeren afwisselend. Kelk vrij, 4__5-
tallig. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden 6—30, in eene enkelvoudige
rij in de kelkbuis ingeplant, meestal afgewisseld door evenveel
in dezelfde rij geplaatste staminodiën.
1. Casearia. Meeldraden 6—15. Stijl enkelvoudig, aan den
top 3-lobbig of 3-spletig of gaafrandig. Bloemen in bundels of
tuilen.
2. Osmelia (?) Meeldraden 8 of 10. Stijlen 2 of 3. Bloemen
in dunne trossen.
Tribus II. H o m a l i e a e . . Bladeren afwisselend, zelden min of
meer tegenovergesteld of in kransen. Kelk vrij of met den eierstok
vergroeid, 4—15-deelig. Bloembladen 4—15. Meeldraden in hetzelfde
aantal als de bloembladen, tegenover deze geplaatst of, als zij in
grooter aantal zijn, in tegenover deze staande bundels en afwisselend
met klieren, die tegenover de kelkbladen staan.
3. Homalidm. Kelkbladen, bloembladen en meeldraden 6__7.
Eierstok min of meer met den kelk vergroeid. Bloemen in pluimen.
1. CASEARIA Jacq.
Kelkbuis kort of lang ; lobben 4—6 , in den knop dak-
panswijze dekkend. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden
6—15, zelden 20—40,. in eene enkele rij in de buis
of op de basis van den kelk ingeplant, afwisselend
met evenveel staminodiën; helmdraden vrij of aan de
basis met elkander en met de staminodiën tot een ring
vergroeid; helmbindsels' soms aan den top penseel vormig.
Eierstok vrij, eivormig of langwerpig, tot een
korten stijl verdund en met één knopvormigen of met
3 stempels; eitjes oo , vastgehecht aan 3—4 wand-
standige zaadlijsten. Doosvrucht min of meer besvormig of
droog, oo-zadig, met 3—4 in het midden de zaden
dragende kleppen. Zaden langwerpig of hoekig, met een
vleezigen zaadrok; kiem recht; zaadlobben langwerpig,
cirkelvormig of plat; kiemworteltje rolrond.
Boomen of heesters. Bladeren 2-rijig, afwisselend,
gaafrandig of gezaagd of doornig getand, lederachtig,
dikwijls met doorschijnende punten of strepen. Steunblaadjes
zijdelingsch, klein. Bloemen zeer klein, groen
of geel, zelden rosé, in bundels of schermen, zelden
alleenstaand , met geleede bloemstelen , die schutblaadjes
aan de basis dragen.
Aantal soorten omstreeks 80, waarvan de helft in Amerika, de
overige in Afrika, Azië, Australië. Meer dan een 20-tal soorten
komt in Nederlandsch Indië voor, alle behoorende tot de sectie
Iroucana, die de soorten omvat van het geslacht Iroucana Alibi.,
of Vareca Gaertn. en gekenmerkt is door 8, zelden 10 meeldraden,
een onverdeelden stijl, eene sappige vrucht en doorschijnend
gestippelde of gestreepte bladeren.
2. OSMELIA Thwaites.
Kelkbuis zeer kort; lobben 4—5 , in den knop dak-
panswijze dekkend. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden
8 of 1 0 , waarvan 5 met evenveel behaarde, 2 -lobbige
staminodiën afwisselen, terwjjl de 5 overige in de inhammen
der staminodiën zijn ingeplant; helmdraden lang,
nagenoeg gelijk. Eierstok wollig behaard; stijlen 3,
kort, gekromd, met knopvormige stempels; eitjes in
gering aantal, aan 3 wandstandige zaadlijsten vastgehecht.
Doosvrucht min of meer kogelvormig, eenigs-
zins lederachtig, 3-kleppig. Zaden in gering aantal, min
of meer kogelvormig, met vleezigen, rooden zaadrok;
zaadhuid vliezig ; zaadlobben cirkelvormig, bladachtig ,
kiemwortëltje kort.