2 naar binnen openbarstende botjes. Zaden van onderen
af aan opeengedrongen, spoelvormig, glad, aan weerskanten
vliezig gevleugeld.
Boom met een stervormig vilt bekleed en met hars-
acbtige stippels. Bladeren tegeüoVergesteld, gesteeld,
onevengevind, lederacbtig, met 2—3-jukkige, tegenoverstaande
elliptische of eivormig-langwerpige , toegespitste,
gezaagde blaadjes, van boven stervormig behaard en van
onderen met cirkelronde, schildvormige schubjes bekleed.
Steunblaadjes groot, afgerond hartvormig. Bloemen klein,
gesteeld, de mannelijke losser, de vrouwelijke dichter opeengedrongen
, in samengestelde, groote, okselstandige en
eindelingsche, veelbloemige pluimen.
Eéne soort, die op Celebes voorkomt, S. Celébica Miq. Na Miquel
werd de plant met den geslachtsnaam Dirhynchosia door Blume
beschreven. (D. Celébica BI.)
7. W B INM A N N IA L.
Bloemen tweeslachtig of gemengdslachtig-tweehuizig,
Kelkbuis kort; zoom 4B-5-deelig, met blijvende of afvallende,
in den knop dakpanswijze dekkende lobben.
Bloembladen 4—5, onder den rand van de perigynische,
gelobde schijf ingeplant, spatel- of eivormig, zittend, in
den knop dakpanswijze dekkend. Meeldraden 8 of 10,
evenals de bloembladen ingeplant, met meestal lange,
draadvormige, buiten de bloem uitstekende helmdraden;
helmknoppen klein, 2-lobbig. Eierstok vrij, ei- of kegelvormig,
2-hokkig, met 2 snavels; stijlen 2, priemvormig,
kort of lang, blijvend, met enkelvoudige stempels; eitjes
in elk hokje weinig of veel, hangend, in 2 rijen boven
het midden van het hokje ingeplant. Doosvrucht klein,
lederachtig, 2-hokkig, schotverbrekend tweekleppig openspringend,
met schuitvormige, weinig- of veelzadige, van
boven aan de binnenzijde uiteenwijkende kleppen. Zaden
langwerpig, niervormig of min of meer kogelvormig, met
vliezige zaadhuid, meestal met verspreide, ruwe haren bezet,
zelden min of meer gevleugeld; kiem rolrond, in de as
of dicht bij den top van het vleezige kiemwit geplaatst.
Boomen of heesters, onbehaard of viltachtig behaard,
met tegenoverstaande, meestal rolronde takken. Bladeren
tegenovergesteld, lederachtig, gesteeld, enkelvoudig, 3-
tallig of onevengevind, met meestal klierachtig gezaagde
blaadjes en dikwijls gevleugelde bladspil. Steunblaadjes
verschillend, spoedig afvallend. Bloemen klein en wit,
in bundels of alleenstaand, langs enkelvoudige, eindelingsche
en okselstandige, rechtopstaande trossen.
Omstreeks 50 soorten, in Zuid Azië, Australië en tropisch Zuid
Amerika. Een 5-tal komt volgens Miquel in Nederlandsch Indië
voor. Door Blume werden eenige hiervan eerst als soorten van Spiraea
L., later onder den geslachtsnaam Arnoldia BI. beschreven.
8. TRETJBIA Pierre ms.
Kelk onderstandig, 5-lobbig, behaard. Bloembladen 5,
half cirkel vormig, onbehaard, aan den rand van eene,
van boven in 5, tegenover de bloembladen staande, klieren
verdeelde schijf ingeplant. Meeldraden 5, met de
bloembladen afwisselende. Eierstok op de schijf ingeplant,
behaard, langwerpig, met '5 ribben, 5-hokkig; hokjes
tegenover de bloembladen geplaatst; eitjes 2 in eik hokje,
door middel van korte zaadstrengen verbonden aan eene
dikke, van onderen 2-spletige zaadlijst, die van den top
van het hokje omlaag hangt, anatroop; zaadnerf rug-
standig; stijlen 5, vrij, met een kleinen, knopvormigen
stempel op den top. Yrucht lang, min of meer gekromd,
met 5 vleugels, 5-hökkig, in de jeugd door den blij-
venden bloemkelk omsloten. Zaden langwerpig, zonder
kiemwit; kiem recht; zaadlobben plat, vliezig, groot;
kiemworteltje rolrond, k o rt, buiten de zaadlobben uitstekende.
Klimmende heester (?). Bladeren afwisselend, met
spoedig afvallende, zeer kleine steunblaadjes, gesteeld,
elliptisch, met wigvormigen voet, toegespitst, fijn gezaagd,
onduidelijk 3-nervig, met opstijgende zijnerven,
aan weerszijden onbehaard. Bloemen in okselstandige en
eindelingsche pluimen, met kleine schutbladen aan de
basis der bloemstelen.
Eéne soort, Tr. combretocarpa Pierre ms., met de kenmerken
van het geslacht, door de Yriese op Ceram verzameld. Het geslacht
vertoont in zijne kenmerken veel overeenkomst met Lophopyxis
Hook. ƒ., (L. Maingayi Hook. ƒ.), door Maingay op Malakka gevonden
en door den auteur mét eenigen twijfel tot de Euphorbiaceae
gebracht. Deze beschrijft echter éénhuizige bloemen, terwijl zij bij
Treubia tweeslachtig moeten zijn, daar de plaats der meeldraden