binnenlaag der zaadhuid vleezig; kiemwit olieachtig.
Boomen of heesters, met altijdgroene ot
afvallende bladeren. Knoppen gehuld in de
ineengerolde steunblaadjes, die in paren vergroeid
zijn. Bloemen groot, eindelingsch.
Aantal soorten omstreeks .16, in.de gematigde streken
van Noord Amerika en in de gematigde en tropische
streken van Oost Azië. Ofschoon meerdere soorten van
het Himalaya gebergte bekend zijn, was het geslacht
niet zuidelijker waargenomen, tot door King eene soort
van Malakka werd beschreven, Af. Maingayi King.
De geslachten Talauma Juss., Michelia L. en Manglietia
BI. worden thans door sommige1 schrijvers met Magnolia
veréenigd.
Fam. IV. ANONACEAE.
p. 16 vóór \. SAG-ERAEA Daiz. invoegen:
AFWIJKEND GESLACHT.
37. Eupomatia. Kelkbladen en bloembladen in den
knop tot ééne massa versmolten en te samen als een
kapje afvallend. Stampers weggedoken in den uitge-
zetten bloembodem.
p. 20 bij ARTABOTRYS R. Br. staat Kelkbladen 5 lees
Kelkbladen 8.
p. 83 aan het eind der Anonaceae invoegen-.
37. EUPOMATIA R. Br.
Bloemen tweeslachtig. Kelkbladen en bloembladen
in den knop tot ééne massa versmolten
en te samen als een kapje afvallend. Meeldraden
oo, met de stampers spiraalswijze ingeplant
in de hólte van den tolvormigen bloembodem;
buitenste meeldraden vruchtbaar, met
2-hokkige, van buiten met eene spleet openspringende
helmknoppen, wier helmbindsel toegespitst
is; binnenste meeldraden onvruchtbaar,
bloembladachtig en gedeeltelijk met klieren
bezet, ten slotte met de buitenste, waarmede
zij aan de basis samenhangen, afvallend. Stampers
in de holte van den bloembodem weggedoken
, behalve onder aan de basis vrij, van
achteren met eene bult en aan de binnenzijde
met een korten stijl, welks top een knopvor-
migen stempel draagt; eitjes oo , in den binnenhoek
der stampers in 2 rijen bevestigd. Samengestelde
vrucht gevormd uit den tol- of urn-
vormigen, opgezwollen bloembodem en de daar
binnen besloten, talrijke, 1—oo-zadige bessen.
Zaad met een niet sterk uitgevreten kiemwit.
Heesters met opgerichte of onder den grond
kruipende stengels. Bladeren afwisselend, onbehaard.
Bloemen öf eindelingsch en alleenstaand,
of okselstandig, en ten getale van 1 of twee
boven den bladknop.
Aantal soorten 2, Eu. laurina R. Br. en Eu. Ben-
nettii Ferd. Müell., heide in Australië voorkomend, doch
waarvan de eerste ook in Nieuw Guinea is aangetroffen
volgens Ferd. Mueller in Descriptive Notes on
Papuan Plants, VII, p. 26.
Fam. V. MEN1SPERMACEAE.
p. 41 aan de aanteekening omtrent de soorten van
ANAMIRTA Col. toevoegen:
Eene tweede soort, A. Loureiri Pierre, komt in Cochin
China en Malakka voor.
p. 45 de aanteekening omtrent de soorten van STEPHA-
NIA Lour, aldus wijzigen:
Volgens Bentham en Hooker bevatte het geslacht
slechts 3 soorten. Beccari bracht het aantal der soorten
van Nederlandsch Indië en Nieuw Guinea op 8
en door Schumann werd nog eene negende hieraan
toegevoegd in zijne Flora von Kais. Wilh. Land, p. 44.
p. 46 aan de aanteekening omtrent de soorten van
CYCLE A Am. toevoegen:
_ Door King wordt eene nieuwe soort van dit geslacht
beschreven, voorkomende in Perak, n.1. C. elegans King.