Aantal soorten 1 of 2, in Sumatra en Malakka, n.1. A. pinnatifi-
dum Miq. en A. dentatum Miq.; de laatste, die zich alleen onderscheidt
door zeer weinig ingesneden, soms geheel gaafrandige bladeren,
moet misschien öf als eene variëteit öf als eene vorm van
de eerste beschouwd worden. De beschrijving der vrouwelijke
bloemen en vruchten is ontleend aan Hooker’s Icones, naar eene
plant van Malakka, die der mannelijke aan het materiaal in ’s Rijks
Herbarium door Junghuhn in Hoog Ankola op Sumatra aange-
trofïen. Er is nog een vrouwelijk exemplaar, met kleine, door insecten
mismaakte vruchten, dat door Korthals verzameld is en
volgens Miquel van den Pengalengan op Java afkomstig is. Het
komt mij echter waarschijnlijker voor dat de bedoelde groeiplaats
de Singalang op Sumatra is.
4. PA N A X L.
Kelkrand gaafrandig of 5-tandig. Bloembladen 5, in
den knop klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 5; helm-
knoppen eivormig of langwerpig. Eierstok 2—3-, zelden
4—5-hokkig; stijlen vrij, opgericht of ten slotte teruggekromd,
kort of zelden verlengd, met schuine dikwijls
langs de binnenzijde der stijlen schuin omlaag loopende
stempels. Yrucht zijdelings samengedrukt of zelden min
of meer kogelvormig, met eene vleezige of zelden vliezige
buitenlaag van den vruchtwand; kernen samengedrukt,
hard, van buiten gevoord, gerimpeld of aan den
rand van de voegvlakte kurkachig verdikt of aan de rugzijde
verbreed en verhard. Zaad zijdelings samengedrukt
of zelden min of meer rolrond, glad of gevoord, maar
niet uitgevreten.
Onbehaarde of zelden met een wollig vilt bekleede
heesters of hoornen. Bladeren hand- of vinvormig samengesteld
of zelden onverdeeld; blaadjes gaafrandig, nauw
getand of ingesneden. Bloemen meestal gemengdslachtig,
met den bloemsteel geleed, meestal tot schermpjes ver-
eenigd, zelden tot hoofdjes of kleine trossen, en deze
alleenstaand of in trossen of pluimen. Schutbladen klein
of spoedig afvallend.
Aantal soorten omstreeks 25, in Australië, tropisch Oost Azië
en tropisch Afrika. Het -geslacht. Panax, zooals; het hier beschreven
is volgens Bentham en Hqoker, komt voor Nederlandsch Indië
geheel overeen met Miquel’s geslacht Nothopanax in de Flora
Ind. Bat. Later werden in Ann. Mus. Lugd. Bat. de soorten hiervan
doorMiQDELzelven weder gebracht tot het geslacht Panax en vereenigd
•onder dien naam met de soorten der sectie Ginseng van het geslacht
Aralia. De scheiding van Aralia en Panax alleen op grond van
den aard der aaneensluiting van de bloembladen is zeker kunstmatig.
De vertegenwoordigers der beide geslachten in Nederlandsch
Indië zijn echter duidelijk te onderscheiden daar, op ééne uitzondering
na, bij het laatste de eierstok 2—3-, zelden 4-hokkig is,
terwijl bij het eerste 5 hokjes van den eierstok regel is. Tot de
sectie Nothopanax bracht Miquel de volgende soorten van Nederlandsch
Indië : P. fruticosu/m L., P. obtusum BI., P. cochleatum
D C., P. tricochleatum Miq., P. pinnatum Lam. en P. Zippelia-
num Miq. Hiervan hebben P. fruticosum L. en P. obtusum BI.
dubbelgevinde, P. cochleatum D C. enkelvoudige, P. tricochleatum
Miq. drietallige, P. pinnatum Lam. en P. Zippelianum Miq. enkel
gevinde bladeren. In Seemann’s Rev. Heder. p. 71 worden de
meeste hiervan tot Nothopanax gebracht, behalve P. tricochleatum
Miq., die hij wegens den 5-talligen eierstok als eene soort van
Polyscias Forst, en als een synoniem van Pol. pinnata Forst.,
beschouwt en P. pinnatum Lam., die hij evenals Clarke in Hooker,
Fl. of Br. Ind. II, p. 734 als eene soort van Arthrophyllum aanziet,
(A. pinnatum Clarke.). Bovendien noemt Seemann nog voor Nederlandsch
Indië Noth. Cumingii Seem., op Borneo waargenomen, enNoth.
Anisum Miq. naar eene beschrijving en afbeelding van Rumphius
in zijn Herb. Amboinense II, p. 132 t. 42. Vermoedelijk kan echter
P. tricochleatum Miq. niet als een synoniem van Pol. pinnata Forst.
beschouwd worden, omdat de bladeren 3-tallig zijn en evenmin
P. pinnatum Lam. als eene soort van Arthrophyllum, omdat de
eierstok bij de exemplaren in ’s Rijks Herbarium 2-hokkig en
volgens Schumann bij die van Nieuw-Guinea zelfs 2—4-hokkig is.
Ook P. Zippelianum Miq. behoort mijns inziens niet in dit geslacht
tehuis. Zij verschilt toch van Panax door de vergroeide stijlen en
het uitgevreten kiemwit. Ik houd ze veeleer voor eene soort van
Kissodendron Seem. en wel voor een synoniem van K. Australianum
Seem. De exemplaren van beide in ’s Rijks Herbarium komen toch
volkomen met elkander overeen. Het is niet ónwaarschijnlijk, dat
niet alleen deze, maar ook nog andere soorten, wanneer volkomen
exemplaren met rijpe zaden van alle bekend zijn, zullen blijken
tot andere geslachten te behooren.
5. H O R S F IE L D IA BI.
Kelkrand onduidelijk. Bloembladen 5, in den knop
klepswijze aaneensluitend. Meeldraden 5 ; belmknoppen
kort. Scbijf in 2 kleine, kegelvormige stijl voet en verdeeld.
Eierstok 2-hokkig; stijlen 2, vrij. Yrucht eivormig,
zijdelings samengedrukt, in 2 langwerpige, toegespitste,
3 ribben dragende vruchtbladen (nootjes) uiteenwijkend,
met eene dunne of min of meer vleezige buitenlaag en
eene vliezige binnenlaag van dèn vruchtwand. Zaad langwerpig,
min of meer rolrond, of zijdelings samengedrukt;
kiemwit gelijkmatig.
Hooge, gestekelde heesters. Bladeren afwisselend, ge