518 LIV. MELASTOMACEAE.
of eenigszins stomp, zelden toegespitst. Meeldraden óf 4,
afwisselende met de bloembladen, öf 8 , alle van dezelfde
grootte of om den anderen kleiner; helmknoppen verschillend,
langwerpig, lijnvormig-langwerpig of priemvor-
mig, zelden omgekeerd eivormig, dikwijls gesnaveld, met
1 — 2 poriën, naar voren of naar achteren gekromd; helm-
bindsel aan de basis niet of kort verlengd, van voren met
2 borstelvormige aanhangsels. Eierstok geheel en al of
door middel van 4— 8 schotten met den kelk verbonden,
4 -hokkig, met gezwollen, onbehaarden of eén weinig be-
haarden top; stijl draadvormig, gekromd, met stipvormigen
stempel. Bes ei- of kogelvormig of langwerpig, door den
bekervormigen kelkrand gekroond. Zaden half eivormig,
min of meer gekromd, met zwarte, zijdelingsche zaadnerf.
Meestal kruipende, onbehaarde of als met zemelen
bedekte, zelden borstels dragende heesters, met meestal
kruipende takken. Bladeren min of meer zittend of ge-
steeld, omgekeerd eivormig of ei-lancetvormig, gaafrandig,
3—5-nervig. Bloemen klein, rosé, paarsch of wit, gesteeld,
in groote, eindelingsche, soms behladerde pluimen, met
kleine, zelden groote schutbladen.
Aantal soorten volgens Miqdel, omstreeks 32, volgens Bentham
en Hooker omstreeks 16 , in Engelscli en Nederlandsch Indië en
op de Philippijnsche eilanden; Behalve ééne soort van Luzon, komen
alle in Nederlandsch Indië voor. Enkele der door Miqdel hij Disso-
chaeta gerekende soorten, worden door Bentham en I i oorkk tot
Anplectrum A. Gray gebracht. Triana brengt tot het geslacht 18
soorten, waarvan 17 in Nederlandsch Indië, Malakka en Singapore
voorkomen. Gogniaux noemt 20 soorten, waarvan 18 in Nederlandsch
Indië. Bij andere schrijvers werden eenige soorten tot Melastoma L.
gebracht en ééne tot Omphalodes Naud.
17. A N P L E C T R UM A. Gray.
Kelkbuis ei-kogelvormig; zoom afgeknot of onduidelijk
getand; tanden 4 , elk met een klein tandje van buiten.
Bloembladen 4, eivormig of langwerpig, spits of toegespitst.
Meeldradèn 8 , zeer ongelijk; helmknoppen om den anderen
onvolkomen; de grootere, eivormig of langwerpig, dik ,
met een aan de basis niet verlengd helmbindsel, zonder
aanhangsel of van voren met 2 plaatjes en van achteren
kort gespoord. Eierstok van boven vrij, 4-hokkig, door 4
kammen gekroond; stijl draadvormig, met stipvormigen
stempel. Bes min of meer kogelvormig, door den kelk-
zoom gekroond. Zaden talrijk, wigvormig en kantig.
Kruipende heesters, dikwijls als met zemelen bestrooid.
Bladeren tegenovergesteld, gesteeld, gaafrandig,3—5-nervig.
Bladstelen door eene verheven streep verbonden. Bloemen
wit en klein, in okselstandige en eindelingsche pluimen.
Aantal soorten omstreeks 12, verspreid van Engelsch Indië tot
aan de Philippijnsche eilanden; in Nederlandsch Indië volgens
Miqdel ongeveer 5,' een aantal dat vermeerderd moet worden met
een 3-tal dat op Pènang voorkomt, en een 2-tal dat door Miqdel
tot Dissochaeta BI. gebracht was. Triana noemt 16 soorten op
van het geslacht, waarvan 15 in Nederlandsch Indië voorkomen.
CooNiADX neemt slechts 12 soorten aan voor Nederlandsch Indië.
Behalve bij Triana vindt men de soorten van dit geslacht bij
andere schrijvers onder de geslachten Melastoma L. en Dissochaeta
■ BI., eenige bij Blüme onder den naam van Aplectrum BI.
18. C R EO C H ITO N BI.
Kelkbuis onbehaard of een weinig behaard, half kogelvormig;
kelkzoom vliezig, een weinig verwijd, stomp 4-
lobbig. Bloembladen 4, omgekeerd eivormig, met eene
spits. Meeldraden 8 , gelijk; helmknoppen kort priemvor-
mig, teruggekromd, met 1 kleine porie; helmbindsel aan
de basis niet verlengd, doch met een hart- of kegelvormig
aanhangsel aan de achterzijde, dat met den helmknop
ineenvloeit; helmdraad vastgehecht in den buiknaad van
den helmknop. Eierstok met de kelkhuis geheel en al
samenhangende, 4-hokkig, met hollen, onbehaarden top;
stijl min of meer kort, met stompen stempel. Bes kogelvormig,
door den kelkzoom gekroond. Zaden eivormig-
kantig of langwerpig, met verdikte, voorbij de kern verlengde
zaadnerf.
Klimmende heesters, min of meer als met zemelen
bestrooid of onbehaard. Bladeren gesteeld, min of meer
lederachtig, eivormig, omgekeerd eivormig of min of meer
cirkelvormig, gaafrandig, 3^--5-nervig. Bloemen vrij klein,
rosé, binnen 2 lederachtige of vleezige, schuitvormige, in
den knop klepswijze aaneensluitende, afvallende schutblaadjes,
in min of meer schermvormige, okselstandige
en eindelingsche pluimen.
Aantal soorten 4, op Java voorkomende, Cr. pudibunda BI., Cr.
emarginata Miq., Ch bibracteata BI. en Cr. superba Naud. Door