door Miquel voornamelijk onderscheiden, omdat de bloembladen
lancetvormig zijn en de eitjes in 1 rij aan de weinig vooruitspringende
zaadlijsten zijn vastgehecht, 'terwijl de doosvrucht lijn-
vormig-langwerpig is. Bij Ludwigia volgens de opvatting van
Miquel, zijn daarentegen de bloembladen omgekeerd eivormig en de
eitjes in meerdere rijen aan de sterk vooruitspringende zaadlijsten
vastgehecht; ook is de doosvrucht min of meer tolvormig. De soorten
van Nematopyxis, (N. fruticulosa Miq., N. pusilla Miq. en N. pros-
trata Miq., waarvan de heide eerste in Nederlandsch Indië voorkomen),
zijn volgens Bentham en H ooker volstrekt niet te onderscheiden, maar
volkomen aan elkander gelijk. Zij vormen de soort L.prostrata Roxb.
Onder den naam van Ludwigia beschrijft Miquel 2 soorten, n.1.
L. perennis L. en L. gracilis Miq. Beide soorten worden door Kurz
in Journ. As. Sac. XLYI. 2. (1877) p. 91 vereenigd onder den naam
van L. parviflora Roxb., daar de tweede als een vorm van de
eerste moet beschouwd worden en de Indische plant niet de door
Linnaeus bedoelde soort is.
3. T R A PA . L.
Kelkbuis kort, de basis van den eierstok omgevend;
kelkzoom blijvend, 4-deelig, met soms doornachtige slippen.
Bloembladen 4, zittend, ingeplant aan de basis van
eene golvende, epigynische schijf. Meeldraden 4, evenals
de bloembladen ingeplant, met draad-priemvormige helm-
draden; helmknoppen langwerpig. Eierstok 2-hokkig,
boven den kegelvormigen kelk, in een priem-draadvormi-
gen_, blijvenden stijl verdund; stempel knopvormig; in elk
hokje één hangend, lang, aan het tusschenschot vastgehecht
eitje. Yrucht tolvormig, lederachtig of min of
meer beenhard, in het midden door den gezwollen of
2—4 doorns dragenden kelkzoom omgeven, 1 -hokkig, 1 -
zadig. Zaad omgekeerd; zaadhuid vliezig, met de kern
vergroeid, en van boven sponsachtig verdikt; zaadlobben
zeer ongelijk, de eene zeer groot, de andere schubvor-
mig; kiemworteltje gekromd.
Drijvende kruiden. Bladeren in 2 vormen, de onderge-
dokene tegenovergesteld, vindeelig, wortelvormig, de
niet ondergedokene tot rosettten vereenigd, gesteeld,
ruitvormig, getand, met opgeblazen, sponsachtigen bladsteel.
Bloemen kortgesteeld, alleenstaand in de blad-
oksels. Yrucht groot, met eethare kiem, en met een
kiemworteltje, dat bij de kieming den top van de vrucht
doorboort en een zeer klein pluimpje, dat onder de
kleinste zaadlob verborgen is.
Aantal soorten 2—3, in Zuid en Midden Europa en tropisch
en subtropisch Azië en Afrika. In Nederlandsch Indië is het geslacht
nog niet aangetroffen, doch er bestaat vermoeden dat Tr. bispi-
nosa Roxb., met 2 doorns op den top, daar zou kunnen voorkomen.
Door Miquel werd het geslacht tot de Halorageae gerekend.
F am. l y i i . SAMYDACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 794. — Miquel, Fl. Ind.
Rat. I, 1, p. 705 en 713. (Homalineae.) — Swmatra p. 333 en p. 334.
(.Homotlineae.) — Clarke in Hooker, Fl. of Br. Ind. II, p. 590.
Bloemen regelmatig, meestal tweeslachtig. Kelk lederachtig,
blijvend; buis kort of lang, zelden met den
eierstok vergroeid; lobben 3—7 , in den knop dakpans-
wijze dekkend of klepswijze aaneensluitend. Bloembladen
in hetzelfde aantal als' de kelklobben, zelden meer,
meestal aaü deze gelijk, altijd perigynisch,.in den knop
dakpanswijze dekkend of ontbrekend. Schijf perigynisch
of hypogynisch, nap- of ringvormig of in klieren verdeeld.
Meeldraden in bepaald of onbepaald aantal, in
1_cc rijen, dikwijls met de staminodiën afwisselend,
evenver uiteenstaand of vereenigd tot bundels, die tegenover
de bloembladen staan; helmdraden draadvormig
of haardun, vrij of aan de basis of over de geheele lengte
vergroeid S helmknoppen 2 -lobbig of langwerpig; hokjes
naar binnen of naar buiten in de lengte openbarstend.
Eierstok vrij of zelden met de kelkbuis vergroeid, zittend,
1 -hokkig, aan den top eindigend in een korten of
langen, gaafrandigen of aan den top 3 -spletigen stijl,
zelden met 3 stijlen; stempels klein en knopvormig,
eitjes oo of weinige, aan 3—5 wandstandige zaadlijsten,
niet zelden alleen in de nabijheid van den top van het
hokje, anatroop, hangend of klimmend, met naar boven
gericht poortje en zijdelingsche of buikstandige zaadnerf.
Yrucht doosvruchtachtig, zelden niet openspringend, lederachtig
of vleezig, 1 -hokkig, 1—co-zadig', aan den top of
over de geheele lengte 3—5-kleppig; kleppen met de
zaadlijsten afwisselend. Zaden meestal in gering aantal,
altijd minder dan de eitjes, langwerpig of kantig, klim