recht of zelden gebromd; stempel enkelvoudig, spits of
stomp, zelden onduidelijk gelobd; eitjes bij de Combre-
teae 2—6, behalve bij de soorten van Laguncularia, aan
dunne zaadstrengen van den top van het hokje neder-
hangend, bij de Gyrocarpeae slechts 1, evenzoo aan den
top van het hokje vastgehecht, anatroop. Yrucht leder-,
papier- of steenvruchtachtig, met eene beenharde of korst-
achtige, meestal eivormige of langwerpige, kantige, gevoorde
of in de meeste gevallen 4—5-vleugelige kern, met naakten
top of door den kelkzoom gekroond, 1 -bokkig, 1-zadig,
van binnen niet zelden gevoord, kantig of geribd, niet
of zeer zelden aan den top of over de geheele lengte
openspringend. Zaad hangend, ongeveer van denzelfden
vorm als de rolronde, kantige of gevoorde vrucht, zeer
dikwijls lang en evenzoo gevoord; zaadhuid lederachtig
of vliezig; kiemwit ontbrekend; kiem rolrond of gevoord;
zaadlobben ineengerold of gevouwen of ineengedraaid-
gevouwen, dikwijls vleezig en oliebevattend, in weinige
gevallen van binnen plat en van buiten gevoord; kiem-
worteltje klein en naar boven gericht.
Boomen of heesters, dikwijls klimmend, ongewapend
of zelden gedoomd, met rolronde en gladde twijgen,
meestal zonder lenticellen. Bladeren tegenovergesteld,
afwisselend of zelden in kransen, lederachtig of vliezig,
enkelvoudig, alleen bij Illigera 3-tallig, gesteeld, gaaf-
randig. Steunblaadjes ontbrekend. Bloemen bij de Com-
breteae in aren of trossen, zelden in pluimen of hoofdjes
doch nooit in bijschermen, bij de Gyrocarpeae in bijschermen,
in beide groepen met schutblaadjes aan de basis,
die slechts in weinige gevallen met de kelkbuis vergroeid
zijn.
Aantal soorten omstreeks 240, in alle tropische gewesten algemeen
, zelden in de g em a tig d e , doch warmere strek e n van Zuid
Afrika en Indië voorkomende.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Onderfamilie I. COMBRETEAE. Kelklobben in den knop kleps-
wijze aaneensluitend. Meeldraden aan de basis zonder k lie ren , op
den kelkzoom in g ep lan t, m e t in den knop neergebogen helmdraden;
helmknoppen bewegelijk, in de lengte o p en b arsten d ; stuifmeel elliptisch.
Eitjes 2—12 in elk hokje, aan lange z a ad stre n g en hangende.
Bloemen in trossen of aren.
1. Terminalia. Kelkbuis rolrond, n ie t boven den eierstok verlengd.
Bloembladen ontbrekend. Meeldraden 10. Bladeren meestal
afwisselend. Bloemen m eestal in aren.
2. Ldmnitzera. Kelkbuis la n g , boven den eiersto k versmald
en een weinig verlengd; kelkzoom blijvend. Bloembladen 5.
Meeldraden 5 of 10. Bladeren afwisselend. Bloemen in trossen.
3. Laguncularia. Kelkbuis tolvormig, boven den eierstok niet
verlengd. Mëeldraden 1 0 , ingesloten. Bladeren tegenovergesteld.
Bloemen in aren.
4. Combretum. Kelkbuis boven den eierstok v ernauwd; zoom
klein, klokvormig, afvallend. Bloembladen 4—5, klein. Meeldraden
8 of 10. Bladeren meestal tegenovergeste ld, zelden in kransen
of afwisselend. Bloemen in a ren of trossen.
5. Quisqualis. Kelkbuis dun, ver voorbij den eierstok verlengd.
Zoom klein, afvallend. Bloembladen 5, groot of klein. Bloemen
in trossen.
Onderfamilie II. GYROCARPEAE. Kelklobben in den knop kleps-
wijze aaneensluitend of dakpanswijze dekkend. Meeldraden m et
klieren of staminodiën afwisselend, a an dë basis van den kelkzoom
in g e p la n t; helmdraden in den knop re ch t. Helmknoppen aangegroeid,
m e t kleppen openspringend; stuifmeel kogelvormig. In den eierstok
1 eitje, a an de k orte zaadstreng opgehangen. Bladeren, afwisselend.
Bloemen in bij schermen.
6. Illigera. Kelk m e t in den knop klepswijze aaneensluitende
en afvallénde lobben. Vru ch t zijdelings 2—4 vleugels dragend.
Klimplant m e t 3-tallige bladeren.
7. Gyrocarpus. Kelk n ie t in den knop dakpanswijze dekkende
lobben, waarvan 2 in de v ru c h t blijven en in omvang toenemen.
Noot m e t 2 lange vleugels a an den top. Boom m e t enkelvoudige
of gelobde bladeren.
1. T ERM IN A L IA L.
Bloemen tweeslachtig of gemengdslachtig-tweehuizig.
Kelkbuis ei- of cilindervormig, boven den eierstok vernauwd;
zoom urn- of klokvormig, 5-tandig of -spletig, meestal
afvallend. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden 10, in 2
rijen, de 5 onderste tegenover de kelktanden, de 5 bovenste
hiermede afwisselend en langer; helmdraden priem- of
draadvormig, boven den kelkzoom uitstekend; helmknoppen
klein, 2-lobbig. Eierstok 1-hokkig; stijl priemvormig, aan
de basis dikwijls verdikt en langharig, met enkelvoudi-
gen stempel; eitjes 2, zelden 3, hangend aan den top
van het hokje. Yrucht eivormig, kantig, samengedrukt
of 2—8-vleugelig, soms vleugelvruchtvormig, 1-zadig,