5. E u ca ly ptu s . Bladeren ifteestal in de jeugd tegenovergesteld,
later afwisselend. Kelk afgeknot of verwijderd getand. Bloembladen
meestal tot een afvallend kapje versmolten. Meeldraden oo, in
co rijen, vrij. Bloemen meestal in schermen of hoofdjes.
6. T r is t a n ia . Bladeren afwisselend of aan de toppen der takken
opeengedrongen, zelden tegenovergesteld. Kelkslippen kort.
Bloembladen vrij, uitgespreid. Meeldraden in bundels tegenover
de bloembladen, korter of langer dan deze. Bloemen klein, in
bijschermen.
7. Me t r o s id e r o s . Bladeren tegenovergesteld, zelden eenige afwisselend.
Kelkslippen smal dakpanswijze dekkend. Bloembladen
vrij, uitgespreid. Meeldraden vrij, veel langer dan de bloembladen.
Bloemen meestal groot, in sterk vertakte, eindelingsche, zelden
okselstandige bijschermen.
Tribus il. Jlyrteae, Eierstok 2—oo -hokkig. Bes of steenvrucht,
niet openspringend. Bladeren tegenovergesteld, meestal gestippeld.
j- Kelkzoom in den knop gesloten en bij den bloei diep
klepswijze verdeeld.
8. P sid ium . Eierstok 2—7-, meestal 4—5-hokkig, met oo eitjes
in elk hokje, meestal in vele rijen aan eene uit 2 platen bestaande
zaadlijst vastgehecht. Bladeren vinnervig, niet gesteeld. Bloemen
groot, zelden klein, aan okselstandige, zelden zijdelingsche-bijschermen.
f f Kelkzoom in den knop 4—5-lobbig of -deelig en bij den
bloei niet verder openbarstend.
§ Kiem gekromd, cirkel- of spiraalvormig, met meestal kleine,
zelden groote of ineengedraaide en gevouwen zaadlobben. .
9. R hodomyrtus. Eierstok 1—3-hokkig, met 2-rijige eitjes,
doch daar elk hokje door een valseh tusschenschot gedeeld isr
op de doorsnede schijnbaar 2—6-hokkig, met 1-rijige eitjes,
verder door horizontale valsehe schotten in boven elkander staande
1-eiige vakjes verdeeld. Bladeren 3-nervig of vinnervig. Bloemen
meestal groot, aan okselstandige, '1—7-bloemige bloemstengels.
10. Myrtus. Eierstok 2—3-, zelden 4-hokkig, met oo eitjes in
elk hokje. Bladeren vinnervig. Bloemen aan okselstandige bloemstengels
of alleen, öf ten getale van 3—7, in welk geval de
middelste kort, de buitenste langer gesteeld zijn.
11. R hodamnia. Eierstok 1-hokkig, met 2 wandstandige, oo
eitjes dragende zaadlijsten. Bladeren 3-nervig. Bloemen meestal
klein, in bundels of losse trossen.
12. B ecasperm um. Eierstok 4—5-hokkig, met 2—3 eitjes in
elk hokje of schijnbaar 8—10-hokkig, met 1 eitje in elk hokje.
Bladeren vinnervig. Bloemen klein, in okselstandige, dikwijls aan
de toppen der takken tot eene pluim vereenigde trossen.
1 3 P im en ta . Eierstok 2-hokkig, met 1— 4, zelden met 6 eitjes,
hangend in den binnenhoek van het hokje. Bladeren vinnervig.
Bloemen klein, in veelbloemige, in driëen vertakte hijschermen,
die in de hoogere bladoksels staan.
§§ Kiem dikvleezig, niet spiraalvormig, met dikke, min
of meer ineengesmolten, zelden vrije, halfbplvormige
of ongélijke zaadlobben.
14. Eugenia. Eierstok 2-, zelden 3-hokkig, met oo, zelden
met 2 eitjes in elk hokje. Bladeren vinnervig. Bloeiwijze verschillend.
Tribus III. I i e c y t h i d e a e . Eierstok 2- of oo -hokkig. Vrucht
niet openspringend, houtachtig, vezelig of vleezig. Bladeren afwisselend,
niet gestippeld!
15. Barringtonia. Meeldraden alle met helmknoppen; geen
staminodiën. Kiem met ineengesmolten zaadlobben.
16. Planchonia. Binnenste meeldraden zonder helmknoppen
(staminodiën), korter dan de andere. Kiem ineengerold, met
bladachtige, gevouwen zaadlobben.
Behalve de opgenoemde geslachten zou men tot deze familie volgens
sommige schrijvers nog moeten brengen Punica L . , Sonneratia L .f.
en Duabanga Ham., alle door Bentham en- Hooker tot de Lythraceae
gebracht. Daar bij de verschillende schrijvers de meeningen omtrent
de plaatsing dezer geslachten sterk uiteenloopen, heb ik ze bij de
laatste familie gelaten, ofschoon eene groote overeenkomst met de
Myrtaceae niet kan ontkend worden.
1. B A E C K EA L.
Kelkbuis tolvormig of halfbolvormig, aan de basis met
den eierstok vergroeid, met het vrije gedeelte klokvormig;
kelkslippen 5, aan den rand of geheel en al stijfvliezig,
blijvend. Bloembladen 5, uitgespreid, meestal spoedig
afvallend. Meeldraden 5—10, of oo, (zelden meer dan
20), in eene regelmatige of door de bloembladen afgebroken
rij, met draadvormige of afgeplatte helmdraden.
Eierstok onderstandig, met platten of bollen top, of half-
bovenstandig of bijna geheel bovenstandig, doch in den
kelk besloten, in het midden om den stijl ingedrukt;
stijl draadvormig, met knop- of schildvormigen stempel;
eitjes 2 naast elkander of oo in 2 rijen of om eene schildvormige
zaadlijst in een ring geplaatst. Doosvrucht in
den kelk besloten en min of meer met de buis vergroeid
of behalve de breede basis vrij, aan den top hokverbre-
kend openspringend. Zaden öf in elk hokje 1-||3, niervormig
, öf oo, min of meer kantig; zaadhuid korstachtig
of dun; zaadlobben klein, aan een dunnen, naar het
dikke kiemworteltje gebogen hals.