26. Beccarianthus. Kelk met wratjes bezet; kelkzoom 5-lob-
big. Meeldraden 10, met lange, draadvormige, ' afgeplatte helm-
draden, een dun helmbindsel en smal langwerpige helmknoppen ;
helmhokjes nabij den top met kleine, bijna tot eene porie verkorte
spleten zijdelings openbarstend. Eierstok 5-hokkig ^ zaadlijsten
onder in den binnenhoek der hokjes vastgehecht. Stijl zeer
lang en dun. Stempel stipvormig. Binnen den lederachtigen kelk
besloten doosvrucht.
27. Kibessia. Kelk met wratten, doorns of haakvormige stekels
bezet, of kapvormig, rondom loslatend, of onregelmatig verscheurend,
óf 4-lobbig. Meeldraden 8. Eierstok 4-hokkig; zaadlijsten
onder aan den wand der hokjes vastgehecht. Stempel min of
meer knopvormig. Bes.
28. Pternandra. Kelk glad; kelkzoom afgeknot, onduidelijk
4-lobbig. Meeldraden 8. Zaadlijsten aan de basis of den wand d er hokjes,
zelden in den binnenhoek ingeplant. Stempel knodsvormig. Bes.
2. Meeldraden talrijk.
29. Plethiandra. Kelk glad; kelkzoom-afgeknot. Meeldraden
omstreeks. 30. Eierstok 4-hokkig. Stempel stipvormig. Vrucht
onbekend.
B. E i e r s to k (bij de g e s la c h te n v a n N e d e r la n d s c h I n d i ë j
1-, o f 5—§ -h o k k ig . K iem g ro o t. B la d e r e n m e e s ta l
v i n n e r v i g , z e ld e n 3 -n e r v ig , d och d a n n i e t m e t
e v e n w ijd ig e d w a r s n e r v e n .
On d e r f ami l i e 111. MEMECYLEAE. Eierstok 1—oo -hokkig. Eitjes in
bepaald aantal, in de geslachten met veelhokkigen eierstok aan de
as der hokjes 2 of 3 naast elkander geplaatst en klimmend, in' dat
met éénhokkigen eierstok in een krans om eene centrale zuil. Vrucht
\ __5-zadig. Zaden groot met groote kiem en plat-bolle of min of meer
bladachtige zaadlobben.
Tribus VII. Memecyleae. Meeldraden gelijk, 8 of 10, met
lange of korte helmdraden; helmknoppen kort. met spleten openspringend,
(bij de geslachten van Nederlandsch Indië); helmbindsel meestal
niet of weinig voorbij de hokjes verlengd,- van achteren met eene
spoor, van varen zonder aanhangsels. Eierstok geheel met den kelk
vergroeid. Zaden langwerpig of kogelvormig.
30. Axinandra. Bloemen 5-tallig. Helmdraden kort. Eierstok
5—6-hokkig, elk hokje met 1—2 eitjes. Vrucht eene doosvrucht.
Zaden van boven gevleugeld.
31. Memecylon. Bloemen 4-tallig. Helmdraden lang. Eierstok
1-hokkig, met 6—12 eitjes. Vrucht eene -éénzadige bes. Zaad
niet gevleugeld.
1. OSBECKIA L .
Kelkbuis ei-, urn- of nagenoeg kogelvormig, soms
voorbij den eierstok ver verlengd en bedekt met dikwijls
kamvormige schubben of stervormige haren; lobben 4 5,
priem- of lancetvormig, afvallend, meestal eindigende
in een baardje en afwisselende met tandjes of haarbun-
dels of stervormig behaarde naaldjes. Bloembladen 5,
zelden 4, omgekeerd eivormig, stomp, uitgeschulpt of
spits, dikwijls gewimperd. Meeldraden 10, zelden 8, volkomen
of nagenoeg gelijk; helmknoppen groot, lijn-priem-
vormig, zelden omgekeerd eivormig, gekromd, S-vormig,
soms lang gesnaveld, met golvende hokjes; helmbindsel
aan de basis niet of weinig verlengd, meestal aan de
basis verbreed en van voren met twee knobbels, zelden
van achteren met eene korte spoor. Eierstok min of meer
aan den kelk vastgehecht, met vrijen, met borstels bezetten
top, 4—i5-hokkig. Doosvrucht in den kelk besloten,
aan den top met 4—5 kleppen. Zaden klein, slakkenhuisvormig
gewonden.
Kruiden, half heesters of heesters, meestal opgericht en
met borstels bezet; takken meestal 4-kantig. Bladeren
min of meer lederachtig, zittend of gesteeld, 3—7-nervig,
gaafrandig of zelden fijngezaagd. Bloemen groot of van
middelbare grootte, in het oogvallend, rosé, paarsch of
roodachtig, eindelingsch, alleenstaand of in hoofdjes of
pluimen, dikwijls door schutbladen omgeven.
Aantal soorten volgens Glarre 32, waarvan 29 in Engelsch
Indië, 2 in Nederlandsch Indië en 1 in Australië, terwijl ééne soort
zich van Engelsch Indië, naar China en Noordelijk Australië verspreidt.
Miqdel noemt echter 4 soorten op voor Nederlandsch Indië,
nl. O. linearis BI.,, O. pusilla Zoll., O. dolichophylla Naud. en
O. Zeylanica Wïlld. Triana beschouwt de beide eerste als vormen
van O. Chinensis L. en noemt de laatste niet als soort van Nederlandsch
Indië. OoGNiAUX neemt voor Nederlandsch Indië 3 soorten
aan, O. dolichophylla Naud., O. Chinensis L. en eene nieuwe soort
van Nieuw Guinea, O. Papuana Cogn. Door Blume werden eenige
soorten als afzonderlijke geslachten afgescheiden onder de namen
van Asterotoma, Amblyanthera en Ceramicalyx.
2. OTANTHERA BI.
Kelkbuis behaard of met penseelvormige klierborstels,
eivormig; lobben 5, afvallend, even lang als de buis of
korter, soms met kleine tandjes tusschen de lobben.
Bloembladen 5—6, omgekeerd eivormig, met ronden of
spitsen top. Meeldraden 10 of 12, gelijk of om den anderen
iets langer; helmknoppen alle van denzelfden vorm, lang