1. P A S S IF L O R A L.
Bloemen tweeslachtig, zeer zelden éénsiachtig, Kelk-
buis kort, urnvormig ; lobben 4—5, lijnvormig-langwer-
pig of lijnvormig, van binnen meestal gekleurd, aan de
rugzijde onder den top niet zelden met een hoornachtig
uitsteeksel. Bloembladen 4-—5 of ontbrekend, min of
meer gelijk aan de kelklobben, maar meer gekleurd.
Bij kroon enkel of dubbel, de buitenste uit qc l-l|2-rijige
draden of eene vliezige buis bestaande, de binnenste buisvormig
of ontbrekend. Stamperdrager ') lang, aan de
basis door eene dikke, ondiepe, napvormige schijf omgeven.
Meeldraden 4—5 ; helmdraden met den stamperdrager
vergroeid en met vrijen to p ; helmknoppen lijn-
vormig-langwerpig, bewegelijk. Eierstok langwerpig of
min of meer kogelvormig, gesteeld; stijlen 3, ongeveer
aan den top van den stamperdrager staande, cilindrisch
of knodsvormig, met knodsvormige stempels; eitjes zeer talrijk,
zelden in gering aantal, aan 3 wandstandigezaadlijsten
vastgehecht. Bes ei- of kogelvormig, droog of sappig, soms
3-kleppig, veelzadig. Zaden eivormig, samengedrukt, met
een zaadrok; zaadhuid meestal met kleine groefjes;
kiemwit vleezig; zaadlobben bladachtig.
Kruiden of heesters, windend of klimmend, zelden
opgericht, met okselstandige en onverdeelde ranken,
zelden zonder ranken. Bladeren afwisselend, zelden tegenovergesteld,
gaafrandig, gelobd of gedeeld, meestal met
klieren aan de onderzijde en aan den bladsteel. Steunblaad-
jes klein en draadachtig of grooter en bladachtig, zelden
ontbrekend. Bloemen vrij groot, niet zelden sterk in het
oog vallend, helder gekleurd, dikwijls rood, paarsch,
blauw of wit, alleenstaand of in trossen in de blad-
oksels, aan geleede, dikwijls 3 schutblaadjes dragende
bloemstelen. Yrucht bij eenige weinige soorten eetbaar. *I,
*) Het door Bentham en Hooker gebruikte woord Gynophorus,
door mij vertaald met stamperdrager, drukt eigentlijk niet volkomen
de beteekenis van het orgaan uit, daar het zoowel meeldraden
als stampers draagt. Juister is de door Eichler (Blüthen Diagramme
II, p. 444) gebruikte term Gynandrophorus, waarvan de woordelijke
vertaling stamper- en meeldradendrager mij echter wegens de lengte
minder verkieselijk scheen.
Aantal soorten omstreeks 120, de meeste in Amerika, eenige
weinige in Australië en Azië. In Nederlandsch Indië komt een
7-tal soorten voor, door Miquel tot het geslacht Disemma Ldbiïl.
gebracht, dat door Bentham en Hooker met Passiflora vereenigd
is. Bentham en Hooker noemen de ranken zijdelingsch; dit is
onjuist. De ranken zijn de toppen van in de bladoksels optredende,
weinig ontwikkelde loten. Bij de bloeiende takken vindt men de
bloemknoppen aan de bases van deze loten. Wanneer de bladeren
der bloeiende takken rudimentair worden, verandert de bloei wij ze
in een tros. Hier wordt door de ontwikkeling der bloemen soms
de rank rudimentair. In het geval dat alle takken in de oksels
bloemen dragen, ontwikkelen zich de bladloten uit zoogenaamde
bijknoppen, die boven den rank in de bladoksels te voorschijn
treden.
2. P A R O P S IA Noronh.
Bloemen tweeslachtig. Kelkbuis zeer k o rt; lohben 5 ,
langwerpig of lijn-spatelvormig. Bijkroon gespleten in 5
tegenover de bloembladen geplaatste bundels van lijn- of
haarvormige draden. Meeldraden 5; helmdraden aan de
basis met den stamperdrager vergroeid; helmknoppen
hartvormig. Eierstok kort gesteeld, eivormig; stijl einde-
lingsch, 3-spletig aan den top, of 3 vrije stijlen, met
knopvormige stempels ; eitjes oo, aan 3 zaadlijsten vastgehecht.
Doosvrucht min of meer bolvormig of 3-zijdig,
opgeblazen, viltachtig behaard, 3-kleppig, co-zadig. Zaden
eivormig, samengedrukt, met eene lange zaadstreng en
een napvormigen zaadrok; zaadhuid korstachtig, met kleine
groefjes; kiemwit vleezig; kiem in de as van het
zaad; zaadlobben bladachtig.
Heesters of boomen. Bladeren afwisselend, omgekeerd
eivormig-langwerpig, gezaagd. Steunblaadjes ontbrekend.
Bloemen geel, gesteeld, in dichte, okselstandige bijschermen
of in trossen of bundels aan bladerlooze takken.
Vruchten eetbaar.
Aantal soorten 4 of 5, in tropisch Afrika en Zuid Azië. Door
Bentham en Hooker wordt, doch waarschijnlijk ten onrechte,
vermeld, dat zij in den Maleischen Archipel zijn waargenomen. Er
komen echter 2 soorten op Malakka voor, nl. Par. Malayana Planch.
en Par. vareciformis Mast. De laatste vórmde Griffith’s geslacht
Trichodia, ( Tr. vareciformis Griff'.).
3. HOLLRUNG-IA Schumann.
Bloemen tweeslachtig, klein. Kelkbuis kort, eivormig ;
kelklobben 5, zonder hoorn aan de achterzijde. Bloem